Law

PhD defenses 2025

Attend a PhD defense or consult past defenses

Het bestaan en de schadeloosstelling van morele schade - Victor Schollaert (11/2/2025)

Doctoraatsverdediging Victor Schollaert

  • Dinsdag 11 februari 2025 - 17 uur
  • Promotoren: prof. dr. Thierry Vansweevelt (Universiteit Antwerpen) & prof. dr.Britt Weyts (Universiteit Antwerpen)
  • Indien u de verdediging wenst bij te wonen, kan u zich aanmelden via deze link.

Abstract

Dit proefschrift onderzoekt het bestaan en de schadeloosstelling van morele schade in het Belgisch buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht. Hoewel schade in zekere zin het meest essentiële begrip is van het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, krijgt het begrip niet dezelfde theoretische aandacht als het aansprakelijkheid generend feit en de vereiste van het causaal verband. Voor het begrip morele schade, als specifieke vorm van schade, is dat niet anders. Het is al lang het domein van de praktijk, maar het is al even lang onderbelicht door de rechtsleer.

Dit onderzoek vangt aan met een helder begrippenkader. Schade is elk verloren voordeel dat het gevolg is van een verandering in de wereld. Morele schade is elk negatief gevoel. Vanuit die concipiëring wordt vooreerst geanalyseerd hoe het bestaan en de omvang van morele schade moet worden vastgesteld. Alle morele schadeposten die in de praktijk met een zekere regelmaat naar voor komen, komen aan bod. De voornaamste conclusie van het eerste deel van dit onderzoek, is dat vele morele schadeposten blijken te overlappen. Gevoelens zijn nu eenmaal moeilijk in hokjes te plaatsen.

Het tweede deel van dit onderzoek focust op de schadeloosstelling van morele schade. De schadeloosstellingsplicht houdt in dat aansprakelijken schade moeten doen verdwijnen. Dat betekent dat een benadeelde zoveel mogelijk moet geplaatst worden in de belangenpositie waarin die zich zou hebben bevonden als het aansprakelijkheid generend feit niet had plaatsgevonden. Als iemands negatieve gevoelens worden stopgezet, betekent dat echter niet dat diens schade volledig is verdwenen. Een mens draagt zijn negatieve gevoelens uit het verleden zijn leven lang mee. Wat betreft morele schade kan de schadeloosstellingsplicht daarom worden onderverdeeld in, voornamelijk, twee onderscheiden plichten. Het betreft enerzijds een plicht tot herstel van de schade, door een benadeelde te “genezen”, en anderzijds een plicht tot compensatie van de negatieve gevoelens uit het verleden, door het voorzien in een vorm van erkenning.

De compensatie kan plaatsvinden in geld, maar dat is zeker niet noodzakelijk. De aansprakelijke kan ook zorgen voor compensatie in natura door het aanbieden van excuses. De rechterlijke verklaring van aansprakelijkheid zou op zichzelf ook voldoende erkenning kunnen bieden. Als de compensatie toch in geld wordt voorzien, komt de rechter voor de – grondig onderzochte – onmogelijke opdracht te staan een som geld toe te kennen die in verhouding staat tot de omvang van het ondergane leed.

De (rechts)positie van de vreemdeling in de strafrechtsketen - Ellen Vandennieuwenhuysen (27/1/2025)

Doctoraatsverdediging Ellen Vandennieuwenhuysen

  • Maandag 27 januari 2025 - 17 uur
  • Promotoren: prof. dr. Joëlle Rozie (Universiteit Antwerpen) & prof. dr. Dirk Vanheule (Universiteit Antwerpen)
  • Indien u de verdediging wenst bij te wonen, kan u zich aanmelden via deze link.

Abstract

Dit proefschrift onderzoekt in hoeverre de Belgische wetgeving en praktijk met betrekking tot vreemdelingen in de strafrechtsketen voldoen aan fundamentele mensenrechten. Daarbij is nagegaan of en op welke wijze de nationaliteit, de verblijfsstatus, de woon- of verblijfplaats en gerelateerde elementen relevant zijn voor beslissingen ten aanzien van vreemdelingen in die strafrechtsketen. Daartoe is klassiek juridisch onderzoek gevoerd en zijn interviews afgenomen bij gerechtelijke actoren, met een focus op de onderzoeksfase, de voorlopige hechtenis, de straftoemeting, strafuitvoering en de internering. De Belgische wetgeving en praktijk zijn vervolgens getoetst aan rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Ook de rechtspraak van het Hof van Justitie is ten dele in de analyse betrokken.

Dit proefschrift toont dat tal van selectieprocessen het traject van vreemdelingen binnen de strafrechtsketen beïnvloeden. Deze situeren zich enerzijds in het wettelijke kader, door het belang van een adres en, in het bijzonder in het kader van de uitvoering van de gevangenisstraf, door inzet van de wetgever om veroordeelde vreemdelingen zonder verblijfsrecht van het grondgebied te verwijderen. Deze processen uiten zich des te meer in de praktijk van magistraten. Daarbij spelen verschillende elementen een rol, waaronder taalbarrières, het gebrek aan een woon- of verblijfplaats, het gebrek aan verblijfsrecht, de vrees om beslissingen te nemen die niet zouden stroken met het verblijfsstatuut, de precaire financiële status, (het gebrek aan) toegang tot hulpverlening, de verschillende culturele achtergrond en aannames over hun gevaar op vluchten en hun recidiverisico. In het bijzonder vreemdelingen zonder verblijfsrecht kunnen daardoor van minder alternatieven genieten voor vervolging of voor vrijheidsberoving. Bijgevolg zullen zij zich vaker en mogelijk langer in detentie bevinden.

Vervolgens wordt vastgesteld dat verschillende praktijken en specifieke situaties in strijd (kunnen) zijn met fundamentele mensenrechten. Nadien worden enkele andere bedenkingen geplaatst bij het ongelijke traject van vreemdelingen in de strafrechtsketen, onder meer omtrent het gebrek aan inzet op hun rehabilitatie en re-integratie en de wisselwerking tussen strafrechtelijke en migratierechtelijke beslissingen.

Op basis van deze vaststellingen worden tot slot aanbevelingen geformuleerd voor de wetgever, magistraten, de Dienst Vreemdelingenzaken, rechtsonderhorigen en advocaten, met het oog op het vermijden van mensenrechtenschendingen en met het oog op een meer gelijk traject van vreemdelingen in de strafrechtsketen.

Abortion Beyond Limits: Rights, Restrictions, and Reform in Belgium - Fien De Meyer (24/1/2025)

PhD defence Fien De Meyer

  • Friday 24 January 2025 - 5 p.m. CET
  • Supervisors: prof. dr. Kristof Van Assche (University of Antwerp) & prof. dr. Thierry Vansweevelt (University of Antwerp)
  • If you would like to attend the defense, please register via this link.

Abstract

Abortion laws worldwide increasingly restrict access to abortion as the gestational age of the pregnancy advances. In Belgium, abortion after 12 weeks is permitted only for severe fetal or maternal health conditions. Those not qualifying on medico-legal grounds must continue their pregnancies or travel abroad, with 400–500 Belgian abortion-seekers annually traveling to the Netherlands for abortions post-12 weeks.

Using conceptual, doctrinal, and comparative legal analysis combined with empirical data, this research investigates the relationship between abortion timing and the law, focusing on legal restrictions on abortion beyond the first trimester in Belgium. It explores health professionals’ interpretations and experiences of these restrictions and evaluates alternative legal approaches, such as decriminalization and constitutionalizing abortion rights.

Findings reveal that substantive, procedural, criminal, and temporal legal restrictions intricately shape the legal status of later-stage abortion. Many restrictions negatively affect abortion-seekers without compelling, evidence-based justifications. Broad criminal provisions on unlawful abortion lack differentiated sanctions and fail to meet the “last resort” threshold for criminalization. This theoretically broad risk of criminalization contrasts with virtually nonexistent prosecutions of abortions.

In contrast to “social” abortion, abortion for severe medical conditions is widely available post- 12 weeks in Belgium. Obstetricians, complying with legal requirements, primarily value compelling clinical factors when assessing later-stage abortion requests. However, the research finds that secondary factors—such as parental and patient preferences, institutional norms, technical challenges, and patients’ socioeconomic backgrounds—influence professional acceptance of abortion when clinical factors are inconclusive. The law does not acknowledge these secondary factors, revealing a certain disconnect between law and practice. Obstetricians providing “medical” abortions also typically differentiate it from “social” abortion and express ethical and logistical concerns about extending time limits for the latter, primarily citing discomfort and unfamiliarity with second-trimester surgical abortion methods. This research highlights the harms of denying later-stage abortions, addressing abortion-seekers’ autonomy, vulnerability, and reproductive justice. It also recommends ensuring a trained and willing workforce, centralized second-trimester services, and sufficient resources should the 12-week time limit expand.

The research also calls for more nuanced perspectives on claims about the effects of (de)criminalizing abortion. It underscores the potential of constitutionalizing reproductive rights, including abortion rights, to address their fundamental nature and existing gaps in protection under European and Belgian fundamental rights law. Regulatory approaches to later-stage abortion should continue to be evaluated based on their alignment with human rights and health principles, robust evidence base, legal clarity, and stakeholders’ needs, particularly of abortion-seekers.

Sovereign-Bank Risk Coordination in the Economic and Monetary Union - Adam Klamo (15/1/2025)

PhD defence Adam Klamo

  • Wednesday 15 January 2025 - 5 p.m. CET
  • Supervisors: prof. dr. Robby Houben University of Antwerp) & prof. dr. Michiel De Muynck (University of Antwerp)

Abstract

The close integration of sovereign states and banks within the Economic and Monetary Union has prompted Member States and the EU to strengthen the coordination of risks related to their fiscal and financial health. Economic literature has extensively documented how these risks, collectively referred to as ‘sovereign-bank risks’, are transmitted between sovereigns and banks, yet the legal frameworks designed to coordinate them have largely been examined in isolation from the structural interdependencies between Member States and banks. This thesis bridges this gap through a systematic evaluation of the effectiveness of Economic and Monetary Union law in coordinating sovereign-bank risks. Building on the economic understanding of sovereign-bank risk transmission, this thesis argues that the law can be effective only if it aligns with the inherent lifecycle of sovereign-bank risks. The thesis analyses coordination at the accumulation, management, and resolution phases of the risk lifecycle by classifying legal frameworks, describing how they developed and function, and evaluating their capacity to prevent the build-up of unsustainable risks, facilitate balanced and timely liquidity support, and ensure orderly risk resolution. This analysis demonstrates that the law’s effectiveness is hindered by its misalignment with the documented structural interdependencies, while partial harmonisation, discretionary authority, and external factors further constrain coordination at each phase. Accordingly, the thesis recommends enhancing the economic coherence of the law by implementing debt sustainability as a genuine precondition of liquidity support and restricting the scope of accompanying conditionality requirements. The thesis also recommends further reforms to strengthen the capacity of each coordination framework by addressing institutional constraints in governance structures, regulatory constraints from national discretions and partial harmonisation, and operational constraints affecting enforcement mechanisms and funding capacity.