Blog
Regenboogkleuren zijn een teken van politiek en sociaal verzet
Emma Verhoeven en Marion Wasserbauer
Emma Verhoeven is doctoraatsstudent communicatiewetenschappen en onderzoekt homonationalisme in nieuwsmedia (UAntwerpen). Dr. Marion Wasserbauer is specialist seksuele en genderdiversiteit (UAntwerpen, Radboud Universiteit).
Het is een merkwaardig fenomeen: elke Pride opnieuw zetten nieuwsmedia in op kleurrijke reportages, terwijl ze ook een platform bieden aan opiniemakers die de strijdpunten van lgbtq+-personen in twijfel trekken.
Dit jaar lag het ‘dwangmatige karakter’ van het regenboogactivisme onder vuur. Regenboogkleuren zouden meer weerstand zijn gaan oproepen door de ‘controversiële lading’ en zouden daardoor de sociale cohesie tussen burgers bedreigen. Die berichtgeving is pijnlijk en gevaarlijk. Holebi’s en trans personen zijn steeds meer zichtbaar in de samenleving en in de media, maar dat gaat niet noodzakelijk gepaard met meer veiligheid. Steeds vaker is de Pride nu ook een aanknooppunt voor een gemediatiseerd moreel debat. Zo stelt Jurgen Slembrouck in een opiniestuk dat de regenboogkleuren ‘steeds meer weerstand oproepen’, voornamelijk door het ‘dwangmatige karakter van het regenboogactivisme’.
De media bepalen nog steeds in grote mate wat we belangrijk vinden en hoe we daarover praten. Woorden als ‘controversiële holebi- en transgenderagenda’ in het debat introduceren, zoals Slembrouck doet, is niet onschuldig. Het zijn termen die gebruikt worden om lgbtq+-gelijkheden in diskrediet te brengen. Hetzelfde geldt voor het wegzetten van genderidentiteit en seksuele oriëntatie als individuele levenskeuzes. Bovendien zijn de beweringen louter gebaseerd op anekdotes en enkele gemediatiseerde incidenten, niet op onderzoek.
Het opiniestuk laat ten onrechte uitschijnen dat de juridische strijd van lgbtq+-personen gestreden is. Een snelle blik op Rainbow Europe, dat lgbtq+-wetgeving voor 49 landen in kaart brengt, bewijst het tegendeel. De Pride is een manier om hiaten in de wetgeving aan te kaarten, maar ook om verworven rechten te beschermen. Brussels Pride wordt nadrukkelijk in de periode van IDAHOT (Internationale dag tegen holebi- en transfobie) georganiseerd. Dat herinnert ons eraan dat niet lang geleden, in 1990, homoseksualiteit nog als ziekte werd beschouwd. Rechten zijn nooit in steen gebeiteld, legale veranderingen kunnen worden omgekeerd. Gelijkheid voor de wet garandeert bovendien geen gelijkwaardigheid.
Holebi’s en trans personen hebben in de afgelopen dertig jaar heel wat rechten verworven, maar de sociale acceptatie hinkt achterop. Dat is merkbaar aan de discriminatie en het fysiek en verbaal geweld waarmee veel lgbtq+-personen nog steeds geconfronteerd worden. We mogen dus niet de fout maken om legale inclusie als een eindpunt te zien. Ondanks de verworven rechten blijven geweld en discriminatie tegenover lgbtq+-personen hardnekkig circuleren. Verworven rechten hebben sociaal draagvlak nodig.
De meeste pogingen om naar een gelijkwaardigere samenleving te streven, komen voort uit activisme. Ingaan tegen een structureel ongelijke samenleving wekt altijd wrevel op bij mensen die het liever bij de status quo houden. Niets doen is niet neutraal. Een betoog voor behoud van ‘neutraliteit’ is vaak een masker voor normen die georganiseerd zijn voor de meerderheid. Gemarginaliseerde groepen worden dus niet bepaald beschermd door neutraliteit, de status quo wel. De oproep om op ‘een bedachtzame manier’ draagvlak te creëren, leest dan ook als een oproep om pogingen tot verandering simpelweg een halt toe te roepen.
Prides zijn een uitgelezen context om na te denken over wat er anders en beter kan in de maatschappij. Die verandering en reflectie vinden velen onwennig. Onwennigheid is lang niet hetzelfde als onderdrukking. Regenboogkleuren zijn een teken van politiek en sociaal verzet. Het is logisch en net nodig dat die regenboogkleuren wrijving veroorzaken. Het zou dan ook een fout zijn om in de val van de neutraliteit te trappen.
Media hebben de mogelijkheid om zichtbaarheid te creëren voor groepen die onvoldoende gehoord worden. De keerzijde daarvan is dat in toenemende mate lgbtq+-identiteiten en -initiatieven geproblematiseerd en ter discussie gesteld worden. Aanvaarding kan nooit opgedrongen worden en dat hoeft ook niet. Wel is er nood aan een aanpak die gelijke rechten omkadert, niet enkel voor lgbtq+-personen, en waarin wederzijds respect wel een kernwaarde is.
In eigen naam ondertekend door volgende onderzoekers die in verschillende disciplines rond gender, seksualiteit en diversiteit werken: Samira Azabar (UAntwerpen); Valerie De Craene (UGent, VUB); Sander De Ridder (UAntwerpen); Maxim Delodder (UAntwerpen); Alexis Dewaele (UGent); Frederik Dhaenens (UGent); Alexander Dhoest (UAntwerpen); Anouk De Ridder (UAntwerpen); Ben De Smet (UGent); Bart Eeckhout (UAntwerpen); Priscilla Hau (UAntwerpen); Piet Hoebeke (UGent); Willem Joris (KU Leuven, VUB); Petra Meier (UAntwerpen); Joz Motmans (UGent); Bastiaan Redert (UAntwerpen); Jonas Roelens (UGent, Radboud Universiteit); Sofie Van Bauwel (UGent); Rozemarijn van Dijk (UAntwerpen); Thalia Van Wichelen (UAntwerpen); Florian Vanlee (VUB); Elina Vrijsen (UAntwerpen, UGent).
Deze tekst is eerder verschenen in De Morgen (24/05/2022).
Hoe ‘woke’ een scheldwoord werd
Jef Verschueren
Taalverandering is van alle tijden. De term ‘Woke’ is al minstens een eeuw oud. Het werd eerst gebruikt in de Afro-Amerikaanse gemeenschap, meestal in ‘stay woke’, als oproep om alert te blijven voor raciale ongelijkheid. Vanaf de jaren 60 werd het gebruik verruimd tot bewustzijn omtrent elke vorm van ongelijkheid. Zo bleef het tot 2014, toen Michael Brown door een politieagent werd doodgeschoten in Ferguson, Missouri, en het Black Lives Matter-protest overal het nieuws haalde.
Daarna ging het snel. De legitieme activistische oproep degenereerde tot een hashtag, #staywoke. Enkele multinationals zoals Pepsi en Starbucks gingen het begrip commercialiseren. De popularisering leidde tot belachelijke vervlakking en geradicaliseerde excessen. In de cultuuroorlogen van het voorbije decennium werd het daardoor makkelijk voor conservatief rechts, jammer genoeg gevolgd door een flink stuk van progressief links, om ‘woke’ te herdefiniëren als een uiting van intolerante moralisering. De pejoratieve connotatie was daarmee beklonken, en het werd mogelijk om beledigend uit te halen naar ‘de woke-filosofie’.
In zijn opiniestuk springt Bart Somers, minister van Samenleven, op dat karretje (DS 20 december). Hij maakt daarbij de kolossale fout te denken dat elke ‘identitaire’ beweging, omdat ze verwijst naar groepen, voorrang geeft aan groepen boven persoonlijke identiteit. Dit is het typische standpunt van iemand die behoort tot een maatschappelijk dominante groep die het privilege heeft om zichzelf steeds als individu te bekijken. Een jongeman met een Noord-Afrikaans uiterlijk komt op straat inderdaad – gelukkig – geen bordjes meer tegen met ‘Interdit aux Nord-Africains’. Maar hij weet dat hij zal worden gezien als lid van een migrantengemeenschap, en dus (nog altijd) kans loopt om anders behandeld te worden. Als hij zich dan aansluit bij een Marokkaanse vereniging die ijvert tegen discriminatie, dan trekt hij geen nieuwe muren op, zoals Somers suggereert.
Labeling is daarbij soms van belang. Er is een reden waarom de beweging voor het non-binaire genderdenken is uitgegroeid tot de steeds langer wordende afkorting lgbtqia+. De essentie van elke rechtgeaarde identitaire minderhedenbeweging bestaat erin het recht op te eisen voor ieder lid van de ‘groep’ als individueel volwaardig mens behandeld te worden.
Ik raad minister Somers aan om Why I’m no longer talking to white people about race van Reni Eddo-Lodge eens grondig te lezen. Dan zal hij inzien dat dat boek geen bevestiging is van een ‘fatalistisch denken’. Het boek is een kreet van frustratie en wanhoop. Een uitdagende uitnodiging tot dialoog, tot empathie, tot het slopen van muren.
Deze tekst is eerder verschenen in De Standaard (23/12/2021).
Jef Verschueren is emeritus hoogleraar Taalkunde aan de Universiteit Antwerpen. Als sociolinguïst werkt hij onder meer rond interculturele communicatie en taal en ideologie. In 1993 werd hem samen met zijn coauteur Jan Blommaert de Arkprijs van het Vrije Woord toegekend voor hun boek 'Het Belgische migrantendebat: de pragmatiek van de abnormalisering'.
Wie wint er bij een regenboog-voetbalstadion?
Emma Verhoeven
UAntwerpen hangt de regenboogvlag uit. Ze doet dat als teken van solidariteit met de Hongaarse LGBT-gemeenschap. Vorige week keurde de regering van Viktor Orban namelijk een wet goed die het verbiedt om homoseksualiteit af te beelden of te ‘promoten’ in het bijzijn van minderjarigen. Die solidariteit is goed, maar we moeten zorgen dat we niet verstrikt raken in symboolpolitiek.
Concreet betekent de nieuwe Hongaarse wet dat er in scholen niet meer gepraat wordt over holebi- of transgenderthema’s, en dat diezelfde thema’s niet meer op tv getoond worden. Dat stuit op onbegrip in een groot deel van Europa: inmiddels hebben 16 van de 27 Europese lidstaten een verklaring getekend. Ze willen een procedure laten starten bij het Hof van Justitie. Dat is een werk van lange adem, en het garandeert niet dat de wet teruggetrokken wordt.
De homofobe wet kreeg extra aandacht een week nadat ze werd goedgekeurd: er werd opgeroepen om via het EK voetbal een signaal te geven. De stad München wilde het voetbalstadion in regenboogkleuren verlichten wanneer de Duitse nationale ploeg tegen Hongarije voetbalde. UEFA, dat het EK organiseert, floot München terug: voetbal is volgens hen geen plaats voor politiek. Het toont wat een leeg gebaar UEFA’s reclamecampagne “#EqualGame” is: iedereen moet van voetbal kunnen genieten, zolang het geen inspanning vergt. Het knielen voor Black Lives Matter mag dan weer wel, want dat is geen reactie op een beslissing van een deelnemend land.
Als queer juich ik de verontwaardiging daarover toe, want elke aanval op LGBTQI-rechten is er één te veel, maar als onderzoeker ben ik bezorgd over hoe die rechten hier worden ingezet voor politieke doeleinden. Voor Hongaarse nationalisten is die politieke homofobie een manier om zich af te zetten tegen ‘de Westerse decadentie’ van de EU. Voor België en andere EU-lidstaten is dit hét moment om te laten zien hoe progressief ze zijn, liefst met veel toeters en bellen. Laten we niet vergeten dat ook hier nog veel werk aan de winkel is, en dat homofobie een probleem is in alle Europese landen.
Wie helpen we door logo’s en voetbalstadions in regenboogkleuren te wikkelen, buiten ons LGBTQI-vriendelijke imago? Voor Hongaarse holebi’s en trans personen betekent een regenboog in München geen duurzame oplossing. Het is symboolpolitiek, en er waren al talloze signalen tegen de homofobe wet. De actie langs Europese kant blijft uit.
Ondanks het verbod van UEFA, regent het nog steeds steunbetuigingen in de voetbalwereld. De ironie ontgaat me echter niet dat de uitspraken ‘alle boeren zijn homo’s’ en ‘vuile janet’ schering en inslag zijn tijdens een wedstrijd. Of dat er amper profvoetballers uit de kast zijn. Daar komt nog eens bij dat het WK in Qatar minstens evenveel mensenrechten schendt: er zijn al minstens 6.500 mensen gestorven bij de bouw van de sportinfrastructuur. Alleen is er geen vlag voor dat laatste probleem.
De regenboogvlag toont holebi en trans studenten dat zij er niet alleen voor staan, en dat de universiteit als instelling inclusiviteit hoog in het vaandel draagt. Maar het mag niet bij symbolen en signalen blijven. Door de regenboogvlag uit te hangen, hoort de Universiteit Antwerpen haar verantwoordelijkheid op te nemen wat het welzijn van LGBT-personen betreft. Enerzijds door onderzoek te voeren naar thema’s die die groep aanbelangt, anderzijds in de keuzes die de universiteit maakt in de omgang met studenten en personeel. Het Team Diversiteit (Departement Universiteit & Samenleving) zette al veel in gang, maar er is nog nood aan een uitgewerkt, proactief LGBTQI+-beleid.
Deze tekst is eerder verschenen op de website van de dienst Diversiteit.
Emma Verhoeven is een doctoraatsstudent aangesloten bij het departement Communicatiewetenschappen (FSW). Die onderzoekt homonationalisme in de Vlaamse media, of hoe het holebi-vriendelijke imago van België gebruikt wordt andere groepen – vaak met een migratieachtergrond – te stigmatiseren als homofoob.
Wat de politieke entree van moslimvrouwen teweeg kan brengen: Euforie en onbehagen over welbespraakte vrouwelijke moslimpolitici
Samira Azabar, Sakina Loukili, Ibtissam Abaaziz
De politieke entree van moslima Kauthar Bouchallikht bij GroenLinks verliep, zacht uitgezegd, niet zonder slag of stoot. Hoe komt het toch dat er zo’n heisa gemaakt wordt als vrouwen met een hoofddoek de politieke arena betreden?
Belangrijke maatschappelijke domeinen, waaronder de politiek, moeten een weerspiegeling zijn van de samenleving (Mansbridge, 1999; Hindriks, 2018). Dat leidt tot meer vertrouwen in en betere kwaliteit van beleid. Bovendien kan de vertegenwoordiging en normalisering van minderheden in de politiek, in dit geval moslims, bijdragen aan de erosie van polariserende tendensen (Laurence, 2012). Deze ‘politiek van aanwezigheid’ (Phillips, 1995) van minderheden wordt niettemin vaak ter discussie gesteld vanuit een clash of civilizations-retoriek (Huntington, 1993) waar cultuur en religie als primaire bronnen van conflict worden beschouwd.
Sterker nog, (extreem-) rechtse populistische partijen die teren op deze retoriek zitten in Europa haast overal in de lift. Sinds 9/11 is de idee dat moslims een bedreiging vormen voor de westerse democratie en het vrijdenken sterker geworden dan ooit tevoren, met als gevolg verschillende gradaties van een wij versus zij retoriek die niet meer weg te denken is.
Vrouwelijke moslimkandidaten moeten complementair zijn
In de politiek worden restricties gehanteerd voor kandidaten met een moslimachtergrond. Zo worden vrouwen met een hoofddoek amper als (verkiesbare) kandidaat aangesteld, ook niet door linkse partijen, en al helemaal niet landelijk. Studies met aandacht voor intersectionaliteit (Celis & Erzeel, 2013) tonen aan dat kandidaatcommissies het liefst een specifiek type vrouwelijke moslimkandidaten selecteren complementair aan de gevestigde politieke orde van witte mannelijke politici. De vrouwelijke kandidaten van moslimorigine worden aangesteld om zowel het gender- als het etno-religieuze gehalte van de lijst verhogen (twee vliegen in één klap) zonder te tornen aan de electorale effectiviteit van de lijst. Zij worden ingezet als het toonbeeld van emancipatie, strijdend tegen patriarchale geloofssystemen die vrouwen beperken in hun handelen.
Om kandidate te worden moeten zij bij voorbaat ‘problemen durven benoemen’, ‘zich tegen het politieke correct denken verzetten’ en ‘kritisch durven zijn ten aanzien van een onderdrukkende religie’. In debatten wordt al te vaak verwezen naar ‘een gematigde moslim’ of ‘iemand die een rationele, verlichte islam’ aanhangt. De rode draad in dit discours is dat moslima’s het voordeel van de twijfel krijgen als ze een meer geseculariseerde vorm van islam belijden, vergelijkbaar met de belijding van christenen: gelovig, maar niet praktiserend. Een vrouw met een hoofddoek voldoet niet aan die voorwaarden. Bovendien, stellen Martin en Blender (2020), worden moslims die de status quo bevragen en pro minderheidsbeleid zijn door de kiezers uit de dominante groep afgestraft in de verkiezingen.
Kiezen voor een kandidate met hoofddoek, gezien als het stereotype van de onderdrukte vrouw, houdt een risico in voor een politieke partij. Maar wat gebeurt er wanneer een partij beslist om wel een vrouw met hoofddoek als kandidate op te nemen?
Kauthar Bouchallikht komt op de kieslijst van GroenLinks
Kauthar Bouchallikht kwam november vorig jaar als negende op de kieslijst van GroenLinks te staan en omschrijft zichzelf als een klimaatactiviste en intersectionele activiste. Als vrouw met hoofddoek en ‘icoon uit de nieuwe klimaatgeneratie’, kwam ze na de bekendmaking van haar kandidatuur vrijwel meteen in het oog van een storm terecht. Hoewel door klimaatactivisten, antiracistische en feministische organisaties geprezen, riep ze bij zowel (extreem) rechts als een deel van links een gevoel van onbehagen op.
Een vermeende link met de Moslimbroederschap als vicevoorzitter van Femyso dreigde haar prille politieke carrière vroegtijdig te beëindigen. Femyso is een forum van diverse Europese organisaties die zich laten inspireren door islamitische waarden en het bestrijden van islamofobie vooropstellen. Bouchallikt werd bovendien verweten haar Femyso-betrokkenheid bewust achter te houden. Enkele GroenLinks-partijgenoten vroegen aan Jesse Klaver om Bouchallikt uit de partij te zetten.
Femyso ontkende een link te hebben met de Moslimbroederschap. Desondanks blijkt het idee van een moslima met een verborgen agenda die pretendeert een intersectionele klimaatactiviste te zijn, hardnekkig. Zij wordt voorgesteld als de verpersoonlijking van een gevaarlijke totalitaire ideologie, een wolf in schaapskleren.
Moslima’s in de politiek: toonbeeld of gevaar
De verdachtmakingen over Bouchallikt zijn niet incidenteel en te plaatsen in een grotere context van samenzweringstheorieën over moslims in Europa en hun vermeende sinistere politieke doelen (Bergmann, 2018). Als reactie, heeft Bouchallikt zich uitdrukkelijk en publiekelijk uitgesproken tegen de Moslimbroederschap en tegen bepaalde moslimorganisaties die als conservatief worden bestempeld om zich als het ware te distantiëren van de ‘Bad Muslims’.
Dit sluit aan bij het ‘good vs bad’ concept van Mamdani (2005) waarmee hij demonstreert hoe moslims in twee tegenstrijdige discoursen worden gedeeld: ofwel worden ze gepercipieerd als (nog) niet modern, maar kunnen ze middels assimilatie behoren tot de weldenkende beschaafde gemeenschap; ofwel zijn ze premodern in de zin van antimodern – en vormen ze een gevaar voor de westerse democratische verworvenheden. Zij die assimileren, worden onderdeel van Us. Anderen die religie als drijvende kracht zien voor hun politiek handelen en doen, voeden het wantrouwen en blijven Them. Dat Bouchallikt in een interview in één adem stelt dat ze bij GroenLinks hoort, pro-abortus is en de strijd van holebi’s steunt, illustreert hoe Bouchallikt tracht te bewijzen dat ze geen gevaar vormt (Herter, 2020).
De kandidaatstelling van Bouchallikt bij GroenLinks en de storm die dat veroorzaakte, toont de dynamieken die een rol spelen bij vrouwelijke moslimkandidaten in de politiek. Enerzijds zijn er bepaalde verwachtingen die meespelen in het kiezen van vrouwelijke moslimkandidaten – een toonbeeld van emancipatie, strijdend tegen patriarchale geloofssystemen die vrouwen beperken. Anderzijds spelen de gevolgen in termen van verdachtmaking een rol, met name als het gaat om een fysieke manifestatie van een islamitische identiteit, de hoofddoek – een gevaar voor westerse democratische verworvenheden.
Dit stuk is eerder verschenen op http://socialevraagstukken.nl/
Samira Azabar is mandaatassistent aan de Universiteit Antwerpen waar ze promoveert rond de politieke participatie van moslims in westerse democratiën. Sakina Loukili is promovenda bij de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) en werkt aan een proefschrift over islam, media en nieuwe politieke partijen in Nederland. Ibtissam Abaaziz is promovenda aan de Erasmus Universiteit. Haar onderzoek gaat over de religieuze beleving van de eerste en tweede generatie Marokkaanse Nederlanders.
Referenties
Bergmann, E. (2018). The Eurabia Doctrine. In: Conspiracy & Populism. The Politics of Misinformation. Cham: Palgrave Macmillan.
Celis, K. (2014). Gender and Ethnicity. Intersectionality and the Politics of Group Representation in the Low Countries. Representation, 49, 487-499.
Herter, A. (2020, 23 november). Nieuwkomer GroenLinks Bouchallikt:’Geen banden met conservatieve islam’. Het Parool.https://www.parool.nl/nederland/nieuwkomer-groenlinks-bouchallikht-geen-banden-met-conservatieve-islam~b4278d1f/
Hindriks, P. (2018). The Struggle for Power. Attitudes Towards the Political Participation of Ethnic Minorities. Dissertatie. Universiteit van Utrecht.
Huntington, S. (1993). The clash of civilizations. Foreign Affairs, 72(3), 22-49
Laurence, J. (2012). The Emancipation of Europe’s Muslims. The State’s Role in Minority Integration. Princeton: Princeton University Press.
Mamdani, M. (2005). Good Muslim, Bad Muslim: America, the Cold War, and the roots of terror. New York: The Pantheon.
Mansbridge, J. (1999). Should blacks represent blacks and women represent women? A contingent “yes”. The Journal of Politics, 61, 628–657.
Martin, N.S., Blinder, S. (2020). Biases at the Ballot Box: How Multiple Forms of Voter Discrimination Impede the Descriptive and Substantive Representation of Ethnic Minority Groups. Political Behavior. https://doi.org/10.1007/s11109-020-09596-4
Philipps, A. (1995). The Politics of Presence. Oxford: Oxford University Press.
Waarom is vrouwendag nodig?
Martha Claeys (Departement Filosofie, UAntwerpen)
Vrouwen laten disproportioneel vaak het leven als gevolg van partnergeweld. Ze verdienen in België nog steeds minder geld voor gelijk werk. Vrouwen in België ontvangen een pensioen dat gemiddeld 25% lager ligt dan dat van mannen. Het coronavirus trof vrouwen en meisjes hard – niet omdat meer vrouwen ziek werden, maar wel bijvoorbeeld omdat meisjes in veel landen waar vrouwenrechten nog precair zijn na de heropening van scholen veel minder vaak terugkeerden naar de schoolbanken. Armoede is een vrouwelijk probleem. Een op tien vrouwen in Vlaanderen heeft geen geld om tampons te kopen. In beeldvorming, van reclame tot pornografie, wordt de vrouw meer dan de man geobjectificeerd. Op de werkvloer wordt een vrouwelijke overste als minder gezagsvol ervaren dan een mannelijke, en hun woord wordt minder vaak voor waar aangenomen. Vrouwen worden vaker slachtoffer van seksueel geweld, en slechts minder dan twee op tien vrouwen doet er aangifte van. Vrouwen die wel aangifte doen worden vaak het mikpunt van spot, ongeloof, en victim-blaming. Medische tests zijn vaak afgestemd op het mannenlichaam, waardoor medicatie soms minder goed werkt of zelfs schadelijk is voor vrouwen. Kleuterleiders en leerkrachten zijn overwegend vrouwelijk, maar hoe ‘hoger’ je kijkt in het onderwijs, hoe meer het percentage vrouwelijke docenten daalt. Hoewel er ongeveer evenveel mannen als vrouwen doctoreren, is toch maar een op de vier docenten aan de universiteit vrouw.
Dit soort ongelijkheden legitimeert bijzondere aandacht voor vrouwen. Maar, zou je kunnen denken, is een speciale dag voor vrouwen daar wel de oplossing voor? Wat helpt het om een symbolische dag in te richten voor vrouwen? De vrouwendag-sceptici komen uit twee hoeken.
Enerzijds kan je denken dat vrouwendag niet radicaal genoeg is. Vrouwendag kan een excuus worden om meer structurele oplossingen op de lange baan te schuiven. Er is een reeël gevaar dat vrouwendag slechts ‘performative action’ is, zoals ze het in het Engels noemen, en dat bedrijven, instellingen, en politieke partijen over elkaar struikelen om mee op de kar springen en hun progressiviteit tentoon te spreiden, ookal is die ver te zoeken in hun eigenlijke praktijk. Vrouwendag als hip fenomeen is natuurlijk slechts een lapje voor het bloeden. Maar vrouwendag is deel van een grotere strategie die ook buiten deze dag om ingang moet vinden. Uiteraard is het de bedoeling dat deze dag aangevuld wordt met structurele oplossingen, net zoals de gay pride ook niet beperkt moet blijven tot een jaarlijkse parade, of BLM tot de protesten afgelopen zomer. Maar deze scepticus heeft een punt: het mag niet stoppen bij enkele ‘leestips’ voor en door vrouwen, een vrouwendaglezing, of een bloemetje voor de vrouw des huizes.
Anderzijds kan je ook denken dat vrouwendag te radicaal is, niet omdat vrouwendiscriminatie ingebeeld is of een verwaarloosbaar probleem, maar omdat je denkt dat bijzondere aandacht voor vrouwen en hun verwezenlijkingen niet de manier is om gelijkheid te verkrijgen. Deze scepticus vindt bijvoorbeeld dat vrouwen zich in slachtofferschap wentelen, en dat ze discrimintatie in de hand werken door een bijzondere behandeling te vragen, in plaats van gewoon mee te draaien in een mannenwereld. Vrouwendag helpt volgens deze scepticus niet, omdat vrouwen zich op die manier afscheiden van mannen, en zelf opnieuw de categorisatie te bevestigen waar ze uiteindelijk toch vanaf willen? Ook deze tweede scepticus heeft een punt. Natuurlijk willen vrouwen zich niet tegenover de man scharen in een ander ‘kamp’, of een bijzondere behandeling krijgen. Maar dat is niet wat vrouwendag, of andere initiatieven voor vrouwen, beoogt. Bijzondere aandacht voor vrouwen is een correctie op een realiteit van ongelijke behandeling, tot die bijzondere aandacht uiteindelijk niet meer nodig is. Net zoals iedere andere vorm van activisme, heeft feminisme uiteindelijk als doel om zichzelf overbodig te maken.
Wat beide sceptici over het hoofd zien is een vaak vergeten argument voor ‘vrouwendingen’. Natuurlijk gaat vrouwendag erover om onderbelichte perspectieven onder de aandacht te brengen, om aandacht te geven aan het statuut van vrouwen, om te sensibiliseren, om vergeten verhalen te delen, om het canon aan te vullen, en zo voort. Maar het gaat ook om het beleven van vreugde onder vrouwen. Het gaat om bondgenootschap, die onverwachte duim omhoog, de tongue-in-cheek grap, die knipoog van herkenning tussen vrouwen. Vrouwendag is nodig, naast al het bovenstaande, als oppepper in een slopende strijd, zodat er die andere 364 dagen weer energie is om structureel aan het werk te gaan, gesterkt door dat ene symbolische dagje waarop we konden denken: aha, jij dus ook?
Ook verschenen in Knack Weekend op 7 maart 2021.
Het aanklagen van onrecht wordt gezien als ondankbaar en zwak
Katrien Schaubroeck (Centre for Ethics, University of Antwerp)
Zolang het benoemen van de ongelijke behandeling van vrouwen en mannen de samenleving polariseert, blijft de Internationale Vrouwendag nodig. Het lijkt een evidentie dat elke vorm van sociaal onrecht de hele samenleving zorgen baart, maar dat is niet zo. Wie vandaag de ongerechtvaardigde benadeling van vrouwen aankaart, krijgt meestal een van de volgende twee reacties. Sommigen willen tot halverwege toegeven maar vinden dat dan gelijk moet worden overgestoken: “Ja, vrouwen trekken soms aan het kortste eind, maar ook mannen hebben het soms moeilijk”. Dat wordt door geen enkele feministe ontkend. Maar het moeilijk hebben is niet noodzakelijk een gevolg van sociaal onrecht. Wanneer het aantoonbaar wel zo is dat bepaalde groepen mannen systematisch benadeeld worden in het verwerven van een job, een woning, een forum om te spreken, dan zijn hedendaagse feministen (zoals Mari Mikkola, Tithi Bhattacharya, Cinzia Arruzza) de eersten om te zeggen dat ook hun onderdrukking onze zaak is. Rechtvaardigheid is geen zero-sum-game: alsof alleen recht kan gedaan worden aan vrouwen als men de ogen sluit voor onrecht gedaan aan anderen.
Een andere reactie neemt een van de volgende vormen aan “Het is onsmakelijk, zelfs immoreel, dat vrouwen de aandacht op zichzelf durven vestigen.” “Ze hebben al zo veel gekregen.” “Wie nu nog klaagt, wentelt zich in een slachtofferrol.” Het aanklagen van nog steeds bestaand onrecht, het wijzen op machtsmisbruik wordt gezien als ondankbaar of zwak, terwijl het, zeker gezien de vele misogyne milieus die Vlaanderen nog rijk is, net heel veel moed en kracht vergt.
Vele mensen kunnen er zich niet toe brengen om te luisteren naar ervaringen van achterstelling, vernedering, intimidatie. Ze minimaliseren het leed of maken van het slachtoffer een dader. De logica hierachter werd door de feministische schrijfster Sara Ahmed treffend samengevat: “When we describe the problem, we become the problem.” Zolang de vrouw en niet de bal wordt gespeeld, heeft onze wereld Vrouwendag nodig.
Ook verschenen in Knack Weekend op 7 maart 2021.
Internationale Vrouwendag: de strijd is niet gestreden?
Samira Azabar, Ida Dequeecker en Anna Vleeshouwers van BOEH! (Baas over Eigen Hoofd!)
Alleen al om haar oorsprong en geschiedenis van strijd voor vrouwenrechten is de Internationale Vrouwendag belangrijk. De dag blijft ook nodig, als een écht solidaire en internationale dag waarop vrouwen uiting geven aan de intersectionele strijd die ze constant voeren. Daarin herkennen wij ons als leden van BOEH!, een feministisch en antiracistische beweging die de vrije keuze van alle vrouwen voorop stelt door onderdrukkende systemen in vraag te stellen.
Voor ons geen melige hallmark kaartjes voor “sterke vrouwen”, kortingen op parfums of cosmetica, en gratis entree in de wellness, geen neoliberale feministische illusies van puur individualistische emancipatie en bijhorende opgedrongen emancipatiemodellen. We willen voorbij de gedwongen onmenselijke ratrace waar bevrijding wordt gemeten aan het aantal vrouwen in raden van bestuur en CEO-posities, en staan voor een solidaire en concrete eisenstrijd die beantwoordt aan de diverse belangen en noden van vrouwen onderbouwd met een gegronde analyse van systemische onderdrukking. Dat alle feministische strijdthema’s van weleer, zij het in steeds nieuwe en geglobaliseerde vormen, vandaag nog steeds pijnlijk actueel zijn bewijst dat het gaat om een systemische onderdrukking. Het is ontnuchterend te moeten vaststellen hoe de gelijke rechten en vrijheden van vrouwen nog steeds geschonden worden op steeds dezelfde domeinen: werk, de ongelijke taakverdeling arbeid/zorg, de dubbele dagtaak, fysieke integriteit en zelfbeschikking, maatschappelijke participatie, enzovoort.
De feministische strijdthema’s toen en nu
De positie van vrouwen op de arbeidsmarkt wordt nog steeds beïnvloed door structureel seksisme en racisme hetgeen onder andere tot uiting komt bij sollicitaties en ontslagen, carrièremogelijkheden en lonen. Volwaardige participatie tot de arbeidsmarkt en economische onafhankelijkheid blijven een belangrijk strijdpunt. De feminisering van armoede liegt er niet om. Voor heel wat vrouwen zijn alleen jobs met lage lonen en precaire contracten weggelegd. Ook deeltijds werk is voor velen geen keuze, maar een realiteit, met alle consequenties van dien: op hun inkomen, hun pensioenen en hun economische onafhankelijkheid in de brede zin, wat hen opnieuw kwetsbaarder maakt voor andere problematieken. Een voorbeeld van de oneindig gevarieerde manieren waarop vrouwen op de arbeidsmarkt gediscrimineerd worden is de gerichte en meervoudige discriminatie van vrouwen met een hoofddoek, op basis van hun gender en hun religie.
Niet alleen economisch geweld, maar ook fysiek geweld blijft een nodig strijdpunt. Zo bewijzen ook de alarmerende cijfers van geweld tegen vrouwen - verveelvoudigd tijdens de coronacrisis - de ernst van de situatie. Zelfs in die mate dat men wel moet spreken over een heuse schaduwpandemie. Ook seksueel geweld blijft hoog aan de feministische agenda. Naar schatting worden elke dag zo’n 100 mensen in België verkracht, waarvan slechts 10% aangifte doet, soms uit schrik niet geloofd te worden. Dat slachtoffers uit vrees voor slut shaming en victim blaming nog steeds het zwijgen worden opgelegd ondanks de internationale #MeToo-beweging die in 2017 van de grond kwam, getuigt van een gebrekkige maatschappelijke discussie over deze urgente thematiek. Dat media anno 2021 nog berichtten over “seks zonder toestemming” – een contradictio in terminis - spreekt boekdelen. De straffeloosheid rond seksueel geweld boezemt evenmin vertrouwen in: slechts 5% van alle verkrachtingszaken resulteert in een effectieve veroordeling. Sommige slachtoffers verkiezen zeer begrijpelijk de term overlevers, omdat fysiek of seksueel geweld voor anderen soms de dood betekende. Zo zijn er elk jaar meer dan twintig gevallen van femicide, vrouwen die vermoord worden omdat ze vrouw zijn. In wezen zullen het er veel meer zijn, maar tot op heden is femicide nog niet opgenomen in het Belgisch strafwetboek. Dit geweld analyseren als uitzonderingen, als individuele gevallen van vrouwenhaat miskent het structurele karakter van de problematiek. Geweld tegen vrouwen doet zich wereldwijd voor in vele varianten met gelijkaardige consequenties. De bewering dat geweld tegen vrouwen ingebakken zit in sommige culturen in tegenstelling tot de westerse is dan ook uiterst kwalijk.
Verder maakt het debat rond de versoepeling van de abortuswet duidelijk hoe het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen gefnuikt wordt. Vrouwenlichamen blijken nog steeds een onderwerp ter discussie in de Kamer, waar overigens nog steeds voornamelijk mannen zetelen. Nochtans zijn experts het er veelal over eens: de afschaffing van de paternalistische, verplichte wachttijd en de uitbreiding van het legale termijn zijn nodig om toegang tot veilige abortus te garanderen. Wereldwijd staan abortusrechten onder druk en zien vrouwen hun keuzevrijheid ingeperkt. Waar de Argentijnse vrouwen begin dit jaar nog een slag thuishaalden, is een totaalverbod in de Dominicaanse Republiek en Honduras een (nakende) realiteit. In Polen werd onlangs de al bijzonder restrictieve abortuswet nog verder verstrengd. Er is reden tot onrust: van abortus als politiek schaamlapje voor geblokkeerde formatiegesprekken in juli over het gebrek aan consensus en laf uitstelgedrag in het federaal regeerakkoord tot Conner Rousseau die de controle over baarmoeders aan overheden wil overdragen. Het machtsvertoon van het politieke patriarchaat tart alle verbeelding. Structurele ongelijkheden worden keer op keer benaderd vanuit een individueel schuldmodel, hetgeen een rechts mensbeeld in de hand werkt. Toch vragen de problematieken waar vrouwen vandaag mee af te rekenen hebben om een bredere maatschappelijke analyse.
De verrechtsing in onze samenleving, gekenmerkt door het succes van populistische en (radicaal) rechtse partijen in Europa, gaat ontegensprekelijk gepaard met het kwijtspelen van verworven vrouwenrechten. Meer nog, radicaal rechtse partijen instrumentaliseren het feministisch discours voor de eigen politieke agenda: vrouwen worden aangemoedigd om meer kinderen te krijgen in de strijd tegen migratie en tegen de zogenaamde islamisering. Of het nu gaat over seksualiteit, de hoofddoek of abortus, het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen over hun eigen lichaam wordt op vele manieren geweld aangedaan. Het is tegen deze achtergrond dat Baas Over Eigen Hoofd de vrije keuze van vrouwen voorop stelt en structurele onderdrukking consequent bevraagt, vooral in tijden van crisis.
Corona zet alles op scherp
De coronacrisis zet de verschillende vormen van ongelijkheid op scherp en maakte pijnlijk duidelijk welke arbeid werkelijk levensnoodzakelijk is: zorgarbeid. Waar feministen al lange tijd pleiten voor de herwaardering en opwaardering van zorg, kan nu niemand er meer omheen. De feministische analyse dat zorg niet in functie van productie en winst moet staan, maar dat productie juist in dienst moet staan van zorg om het goede leven overtuigt steeds meer. Dit sluimerende inzicht legt de waanzin van de neoliberale visie op zorg bloot, die onze samenleving al decennia in de ban houdt en dringend moet worden doorbroken.
Vandaag applaudisseren we voor de helden van de zorg, hangen we motiverende spandoeken en steun betuigende teddyberen aan het voorraam terwijl de sector die al jaren kreunt onder neoliberale besparingen voortdraait en de samenleving draaiende houdt. Politici die vandaag de mond vol hebben van lof voor deze schijnbaar ‘nieuwe’ helden zijn verantwoordelijk voor de ontmenselijkende commercialisering en toenemende privatisering van de zorg voor kapitalistisch winstbejag, wat resulteerde in een verder op de spits gedreven werkdruk en flexibilisering van contracten, en een chronisch tekort aan werkkrachten, of liever: vrouwkrachten. Zonder de inzet van vrouwen van kleur en het aantrekken van buitenlandse vrouwkracht is het onmogelijk om het hoofd te bieden aan dit chronisch tekort. In een geglobaliseerde wereld wordt een migratiestroom van zuid naar noord op gang gebracht van extra uitgebuite werkkrachten om een doorgedraaid en onrealistisch arbeidsmodel vol te houden. Vrouwen, die vaak hun gezin moeten achterlaten, worden op alle mogelijke terreinen van zorg, legaal en illegaal, ingezet. Kortom, vrouwen zijn vooral terug te vinden in jobs die vaak gekenmerkt worden door zorg, een lage jobkwaliteit/status en slechte werkomstandigheden: van de gezondheidszorg (82,5% vrouw) tot de schoonmaaksector (98% vrouw) en het onderwijs (75% vrouw).
De zorgarbeid legt niet alleen de voortdurende ongelijkheid tussen mannen en vrouwen bloot, maar bovenal de toenemende ongelijkheid tussen vrouwen. Wanneer in de jaren zestig, zeventig steeds meer vrouwen zich begeven op de betaalde arbeidsmarkt, wordt nog steeds een groot deel van de zorg opgenomen door vrouwen. Zij die het kunnen permitteren besteden zorg en huishoudelijke taken noodzakelijkerwijs steeds vaker uit. De dominantie van de ideologie van het kostwinnersmodel waarbij het onbetaalde werk van een huisvrouw het betaalde werk van de mannelijke kostwinner mogelijk maakt – al stelt men het steevast andersom voor - komt stilaan ten einde en maakt plaats voor de neoliberale ideologie van een “emanciperend” tweeverdienersmodel, in de idee dat werk op zich, hoe precair, slecht betaald en afstompend ook, emanciperend is. Zorgarbeid uitbesteden is een privilege van de middenklasse, dankzij de goedkope arbeid van andere vrouwen, vaak met een migratieachtergrond. Zo wordt niet alleen de zorg, maar ook de ongelijkheid doorgeschoven; een fenomeen dat in academische kringen gekend is als de mondiale zorgketen (global care chain).
Als feministisch en antiracistisch platform (BOEH!) stellen we vast dat een wereldwijd web van uitbuiting, onderdrukking en ongelijkheid verschillende vrouwen verschillend treft. Dat afkomst, kleur, klasse het seksisme kleuren en versterken. En omgekeerd, dat seksisme deel uitmaakt van racisme en klasse ongelijkheid. Een inclusief feminisme dat oog heeft voor deze intersecties en de gepaarde onderdrukkende systemen is onontbeerlijk. Voor BOEH! vormt intersectionaliteit dan ook het kloppend hart van onze analyses en acties.
Geweld inherent aan onderdrukkende systemen
De werkelijkheid is zoals al gesuggereerd complexer dan een simpele opsomming van thema’s laat vermoeden. Diversiteitstrainingen om discriminatie op de arbeidsmarkt tegen te gaan, bewustwordingscampagnes tegen geweld en seksisme, en seksuele voorlichtingscampagnes verdienen de nodige ruimte en aandacht maar zonder een grondige analyse van het dominante/onderdrukkende systeem dat deze problematieken in stand houdt, zetten ze weinig zoden aan de dijk. Het inherent geweld van dat systeem, waarin klasse ongelijkheid, seksisme en racisme onlosmakelijk verweven zijn en een algemene cultuur van seksistisch en racistisch geweld voeden, blijft zo onder de radar. Ondertussen wordt de neoliberale mantra van vrije keuze gretig aangevoerd om structurele uitsluitingsmechanismen te verhullen.
De internationale vrouwenstaking op 8 maart ter verdediging van reproductieve rechten en in verzet tegen fysiek en symbolisch geweld gaat wel uit van een allesomvattende analyse van hoe het kapitalistisch systeem alle leven onderwerpt aan winstimperatieven. Op deze dag van strijd wordt nogmaals benadrukt dat de onbetaalde en onderbetaalde (zorg)arbeid van vrouwen de samenleving draaiende houdt. Stel u een wereld voor waar vrouwen een dag massaal al hun werk (op de werkvloer en thuis) neerleggen, dan staat de wereld stil. Dat is de krachtige boodschap van Internationale Vrouwendag vandaag. BOEH! deelt die helemaal.
BOEH! vindt onder meer inspiratie in het manifest Feminism for the 99%, dat stelt dat voor een samenleving vrij van seksisme, uitbuiting en geweld een einde moet komen aan de patriarchale, racistische en kapitalistische structuren. Het feminisme voor de 99% verwerpt de idee dat gelijkheid bereikt is als vrouwen eenzelfde aandeel als mannen bereiken in onderdrukkende machtsposities, maar bevraagt die machtsposities op het geweld dat ze voortbrengen. Het pleit voor een wereld waar rijkdom en natuurlijke bronnen gedeeld worden door allen in gelijkheid en vrijheid.
Racisme en islamofobie verhuld als feminisme
Het geweld dat vrouwen wordt aangedaan, gebeurt jammer genoeg ook in naam van het feminisme. Dagelijks ervaren wij hoe racisme en islamofobie doorgedrongen zijn tot bepaalde neoliberale feministische verhalen, die uitgaan van een wij-zij visie op de samenleving. Zij steunen op een etnocentristische mythe dat alleen westerse vrouwen bevrijd zijn van eeuwenlange vrouwenonderdrukking dankzij hun superieure cultuur en dat hun emancipatiemodel dus het antwoord biedt op de aanhoudende onderdrukking van “de Ander”. De hoofddoek staat steevast centraal in hun verhaal terwijl tal van structurele problematieken waar alle vrouwen mee geconfronteerd worden doodgezwegen. Deze feministen verdedigen een hoofddoekenverbod in naam van de gelijkheid van vrouwen en mannen, in naam van vrijheid. Tegelijkertijd ontnemen ze de getroffen vrouwen de vrijheid om zelf keuzes te maken over eigen doen en laten, eigen lichaam en leven. Voor hen telt de zelfbeschikking en actiebekwaamheid van moslima’s niet, voor hen geldt het begrip zelfbeschikking niet. Dit “feminisme” dat racisme verhult onder een feministisch discours bestrijden we met alle mogelijke middelen. Ons inclusief feminisme biedt hiertegen weerwerk. Anders dreigen de centrale feministische principes vrijheid, gelijkheid en solidariteit ondergesneeuwd te geraken.
Naar een intersectioneel feminisme!
Precies omdat dit hele uitbuitingssysteem en de daaruit voortvloeiende structurele ongelijkheden zo onlosmakelijk met elkaar verweven zijn, is er nood aan een radicaal intersectionele analyse die zich verzet tegen elke vorm van discriminatie en onderdrukking. Een feminisme dat streeft naar gelijkheid en vrijheid, kan niet anders dan zich actief inzetten in de strijd tegen racisme en (neo)kolonialisme. Wanneer de bevrijding van de ene leidt tot de onderdrukking van de ander is er geen sprake van emancipatie. Feminisme zal intersectioneel zijn, of het zal niet zijn, zo stelde Flavia Dzodan treffend.
Die visie delen we. Meer dan veertien jaar geleden maakte BOEH! de keuze voor een radicaal intersectioneel feminisme, met een bijzondere aandacht voor hoe islamofobie en racisme vrouwen disproportioneel treffen. Getuige het hoofddoekverbod waar islamofobie en seksisme samenkomen. BOEH! blijft de strijd aangaan voor het recht op zelfbeschikking van elk meisje en iedere vrouw over haar eigen doen en laten, haar eigen lichaam en leven. Dit vormt het vertrekpunt voor een intersectioneel activisme dat zich verzet tegen iedere vorm van (meervoudige) discriminatie, uitbuiting of geweld, een feminisme voor de 99% dat streeft naar de gelijke rechten en vrijheden van iedereen.
Op 8 maart 2021 sluiten we aan bij de hoopvolle, jongste traditie van Internationale Vrouwendag en leggen we het werk neer om de aandacht te vestigen op de urgente eisen van vrouwen wereldwijd. In weerwerk tegen de kapitalistische commercialisering van Internationale Vrouwendag zetten we ons juist in voor de politisering van deze traditionele strijddag en opdat antikapitalisme en antiracisme prioritair deel gaan uitmaken van de feministische agenda. Om met de wijze woorden van Audre Lorde af te sluiten: “I am not free while any woman is unfree, even when her shackles are very different from my own.”
Eerder verschenen in Knack Weekend op 7 maart 2021.
Wat opgelegde regels dan toch vermogen: quota en de rol van vrouwen in de politiek
Petra Meier en Rozemarijn van Dijk (Politieke Wetenschappen, UAntwerpen)
In Nederland laait in de aanloop van de verkiezingen van 2021 de discussie weer op over het lage aantal vrouwelijke politici: na de verkiezingen in 2017 was slechts 35% van de Kamerleden vrouw. Een groep D66-politici ziet een oplossing voor dit probleem in een vrouwelijke lijsttrekker. In Trouw verscheen deze week daarop een reactie: een vrouwelijke lijsttrekker zou inderdaad een (symbolisch) grote vooruitgang zijn, maar dit plan is niet ambitieus genoeg om het aantal vrouwen in de Nederlandse politiek te doen vergroten. Daarvoor moet het totaal aantal vrouwelijke kandidaten op de lijsten toenemen.
In België zouden we een dergelijk discussie in de krant niet direct verwachten. We hebben de proef op de som genomen en hebben simpelweg het aantal opiniestukken in de kranten geteld. Sinds 1 januari dit jaar zijn er in De Standaard en De Morgen 20 opiniestukken gepubliceerd waar het woord ‘vrouwen’ en ‘politiek’ in voor kwam. Als we deze gegevens vergelijken met twee soortgelijke Nederlandse kranten, De Volkskrant en Trouw, dan komen we uit op 32 artikelen. Een verschil van meer dan 50 procent. Hoe kan dat?
Een mogelijke verklaring is het verschil in de institutionele context. Beide landen hebben een proportioneel systeem en hebben de mogelijkheid tot voorkeursstemmen. Maar, er is een groot relevant verschil: het bestaan van gender quota op de kandidatenlijsten. Al sinds 1994 is er een gender quotum wat in de loop der jaren nog verder is uitgebreid. Nu moeten Belgische kieslijsten evenveel mannen als vrouwen tellen, terwijl in Nederland de partijen hierin totaal vrij zijn. Een tweede belangrijk verschil is als volgt: in tegenstelling tot België heeft Nederland nog nooit een vrouwelijke regeringsleider gehad. Toen Sophie Wilmès aantrad, was dit in Nederland groot nieuws (zie bijvoorbeeld ‘In België lukt het wel’). Toegegeven, ook voor België was het een primeur om een vrouwelijke premier te hebben op federaal niveau, maar daar was in de kranten toch weinig van te merken. Het was immers geen onbekend terrein. Liesbeth Homans volgde van juli tot oktober 2019 kortstondig Geert Bourgeois op als minister-president van de Vlaamse regering. En Laurette Onkelinx leidde in de jaren negentig zes jaar lang de Franse Gemeenschapsregering.
Wil dit dan zeggen dat het debat over politieke emancipatie van vrouwen in België is uitgespeeld? Dat is niet het geval: één zwaluw maakt nog geen zomer. Nog steeds zijn vrouwen ondervertegenwoordigd in de politiek uitvoerende organen, zoals bijvoorbeeld de ministerposten. Daarnaast is slechts 14,5 procent van de burgemeesters vrouw. Ook in de media is er nog flink wat te winnen. Vrouwelijke politici worden nog te vaak in het stereotype hokje geplaatst of hebben simpelweg minder toegang tot de media.
België is dus nog geen egalitaire samenleving. Maar de quotawetten hebben wel zeker resultaat gehad: de Belgische politiek telt verhoudingsgewijs veel vrouwelijke verkozen mandatarissen. Bovendien is er het besef dat een vrouwelijke lijsttrekker er moet zijn, maar niet om ervoor te zorgen dat er nog meer vrouwen in de politiek horen. Daar blijven de partijen verantwoordelijk voor: de quotawet dicteert immers niet wie er uiteindelijk verkozen wordt. Partijen plaatsen vrouwen nog steeds lager op de lijsten dan mannen. Kortom, ook in België is, ondanks het gender quotum en de vrouwelijke premier of minister-presidenten, nog wat te winnen. In de aanloop naar de volgende verkiezingen wordt het zeker weer tijd om in de pen te kruipen en om ook de Belgische partijen beter bewust te maken van deze verantwoordelijkheid.
Scratching a brick wall
Katrien Schaubroeck and Leni Van Goidsenhoven (Centre for Ethics, University of Antwerp)
All images are courtesy of Sara Ahmed, see her website www.feministkilljoys.com. Quotes are from the slides that were projected during her talk, or from her book "Living a feminist life", Duke University Press, 2017.
On February 18th, on Audre Lorde’s birthday (to whom the lecture was dedicated), feminist killjoy Sara Ahmed talked to a full Kaaitheater about doors. More precisely about closing, slamming, hitting doors. The title of her lecture was “Closing the door. Complaint as diversity work.” She did not only talk about closing doors, but also about revolving doors, about brick walls and long corridors. She talked about how doors can be slammed upon you when you try to enter as being invited but not welcomed, or how you can feel trapped in a revolving door, hit by a brick wall, and disoriented in endless corridors. These doors, corridors and brick walls are not mere metaphors. Doors, corridors and walls are hard materials we can be hit by. And if we are hit by something, we become conscious of something. You learn that tangibility is real: the encounter reveals a quality of hardness that would otherwise stay unnoticed. Diversity work, Ahmed argues, involves such an encounter between things: “Watch what happens. Ouch.” (Ahmed, 2017: 138) Ahmed knows about the latter from her own experience: she quit her job at Goldsmiths, University London in protest over how sexual harassment cases were dealt with.
The starting point in the talk is the act of filing a complaint as non-reproductive labour, as the work you have to do not to reproduce an inheritance. Ahmed interviewed students and academic employees who issued a complaint against their university for sexual harassment, racial intimidation, unfair arrangements for ill people, unjust treatment of people with disabilities, etcetera. During her lecture she shows us many quotes at length. She detects patterns, exposes layers of meanings, ascribes symbolic and real importance to these acts of resistance. She shows how these complaints are doing diversity work as they try to change a place from inside; it is the work you have to do in order to make institutions more open and accommodating to others and ourselves. In other words: we learn about the institutional (as usual) from those who are trying to transform institutions. For Ahmed, “The personal is the institutional.”
Those who make complaints often know about organisations given what complaints do not bring about. Complaints are mostly dealt with behind closed doors. As Ahmed put it in her talk: “A complaint gets filed; to file as to file away.” Complaints are evidence that something in the system is not right, whereas, ironically, many institutions will claim that all is in order because they have complaint procedures. Ahmed referred to this with the notion of non-performativity: when naming something does not bring something into effect, or when something is named in order not to bring something into effect.
It can be excruciating to see how complaints get handled. While there might be a regulated procedure to get a complaint through the system, there is no guarantee that once the complaint is ‘swallowed’ some response will follow, let alone an adequate response (“nothing that a cup of tea could not solve” was the quintessentially British reaction by a dean to a woman that had complained about sexual harassment by a senior colleague). Very revealing was Ahmed’s additional point that it can equally be very painful to get to the decision to file a complaint in the first place. As she succinctly put it “you have to let the violence in in order to get it out”. Often it takes a colleague’s surprise or a friend’s appalled look when they find out what happened in order to realize that you have been violated.
Ahmed thus indicated a painful gap between how complaints are represented by organizations (often through flow charts, as being clear, linear procedures and progressive) and how they are experienced by those who make complaints (as being messy and circular).
Central to Ahmed’s feminist commitment is to explore the materiality of female existence, as well as the materiality of existence for people of colour, and people with disabilities. What happens if they want to enter and find themselves a place within an institution? Institutions have doors, they are meant to be entered, but the doors are more welcoming to some than to others. Some exceptions succeed to get in, but then they need to create an environment in which they can stay. And this task is upon themselves. Interestingly, in Ahmed’s writings, the quality of these experiences is often materialized in her writing style itself. She interrupts, for instance, conventional prose with poetry and bold text to exemplify the creative disruption of structures. In her books those poetic and bold phrases visualize breakages, scratches on surfaces. She used the same technique during her lecture: she interrupted her conventional academic text with call outs and onomatopoeia. Verbally she scratched the structure of an academic lecture, of a certain prose.
In addition she also made use of strong images. The experience of doors welcoming some people more than others was compared, for instance, to the situation of a bird that managed to create itself a nest within a post box. It is a wonderful image, testifying to the creativity and boldness of the animal, but it is next dependent on people not going on as usual, and refraining from throwing letters into the postbox. Near the end of her lecture, Ahmed used another picture of a fictional, too-good-to-be true postbox that expressed the lesson we learned from Audre Lorde (The master’s tools will never dismantle the master’s house): waiting till the masters open their institutions for people who are not like them, is like waiting till someone will put up a sign on the post box saying “birds welcome”.
At this point (and with the images of the post box and the birds) Ahmed introduced her idea of “the potential of queer use”: of using something in ways that were not intended or by those for whom they were not intended. She tries to convince the audience to consider stories of how complaints “come out” as queer stories, to reflect on filing cabinets as institutional closets and to explore institutional and queer uses of doors. By reflecting on complaints in relation to queer use, as the political work of opening up spaces to enable them to be used by those for whom they were not intended, we see how it can work: a doorway becomes a meeting place. And a mail box a nest.
Ahmed ended hopeful and combative. The experience of filing complaints, she told the audience, is indeed messy, however, it is significant we keep complaining. In her words: “If to address harassments, bullying and so on is to cause damage, we might need to cause damage, we need to keep scratching on the brick wall. Speaking out as becoming a leak. A leak can be a lead. We need more explosions. A complaint can function like a switch, an alarm or an alert; that triggers a reaction. The more someone is connected, the more others are invested in that connection. We might have to use guerrilla tactics, drawing on feminist and queer histories to get information out. We do that work, because we are exhausted by procedures. We do not want to polish away the scratches. They are testimony; they are feminist testimonies.” Yes, those scratches, Ahmed stated, they might seem to indicate how little we accomplished, but those scratches can also be how we reach each other. We can reach each other through what appears to others as damage. “Feminism becomes scratching on the wall.” Keep scratching.
Gynoplasty, the female genital mutilation of the West?
The debate about female genital mutilation[1] (FGM) among people from the West often encounters resistance from those who belong to a practising community. Not because of a contrary position - there is an agreement to overcome FGM - but conflicts arise concerning the way Western actors deal with the practice. For them, including ‘own’ aspects and practices from the West in the discussion seems to be a way to avoid criticism.
At the 1980 UN World Conference on Women in Copenhagen, women from the global South threatened to leave the conference prematurely, not because they supported FGM, but because they disagreed with the angry and emotional way in which the practice had been discussed. This incident illustrates that what matters is how FGM opponents from the global North approach the issue and how they behave towards members of practising communities, which some activists and scholars from FGM practising communities have been critically remarking ever since.
Engagement against FGM by actors from the West does not generally meet with rejection in countries with practising communities. Actors from practising communities, however, demand a way of discussion that does not follow a colonial ideology or resemble imperialist propaganda. The discussion of the topic should be characterized by sensitivity and be free of racism and prejudices. To this end, FGM must be seen in its entire scope, in the social, cultural and economic context and the particular value system of the practising society.
In order to avoid the accusation of colonialism or imperialism, some FGM opponents from non-practising communities in the West choose to include elements from the society in which they live in the analysis. This does not only concern taking a look at the colonial past or referring to the present, which is marked by a North-South division, but also, against this background, addressing Western practices, such as gynoplasty, which is increasingly carried out in the global North. Gynoplasty involves surgical interventions on the female genitals, which are usually performed for aesthetic reasons.
During a semester abroad in The Gambia as part of my bachelor's studies, I attended a lecture by GAMCOTRAP[2], a local non-governmental organisation (NGO) dedicated to the fight against harmful traditional practices, especially against FGM. Afterwards, the topic did not let me go. At first, I dealt with the practice in a rather activist way, whereby I did not come across the comparison between FGM and gynoplasty. It was when I dealt with this in-depth and academically in my master's thesis that I first came across such comparisons in the work of some Western authors. They do not belong to practising communities and try to avoid cultural relativist criticism of their commitment against FGM through the comparison. While the comparison avoids a dichotomous confrontation between a civilized global North and a barbaric global South, they still fail to reach the overarching goal of overcoming FGM.
In the meantime, I have started to do a PhD on FGM at the University of Antwerp. Since then I have mainly read academic literature, most of it by Western authors. That' s why I often stumble across the comparison. With the start of my PhD, however, the comparison has become a hurdle that I must overcome before I can continue. The confrontation forced itself upon me more and more. Therefore, I would like to explain in the following why I think that the comparison between FGM and gynoplasty is neither easily possible nor goal-oriented.
At first, it seemed to me like an objection that I would not have thought of on my own if others had not drawn my attention to it. Further considerations quickly raised doubts in me as to whether apples were compared with oranges. I had doubts, but they were not yet tangible. On the one hand, the comparison between gynoplasty in the global North and FGM in the global South was not clear to me; on the other hand, I was insecure since such a comparison was not a peculiarity of individual authors. On the contrary, such comparisons were often used. I encountered them in various sources, but they were also cited by people in my social environment. After reading some other works, it was a book by Janne Mende[3] that brought me clarity.
When FGM is equated with practices such as designer's vagina, breast augmentation or nose surgery, or with cosmetic surgery in general, the result is, in my opinion, a slanted, arbitrary and often questionable comparison that does not even begin to do justice to the claim to contextualization. Comparisons between FGM and gynoplasty are often accompanied by a relativization of the short-term and long-term consequences and a questioning of the significance of research results on the consequences of FGM, as well as the fact that they often ignore possible psychological effects in addition to the physical consequences. I consider this to be very dangerous as it puts obstacles in the way of efforts to overcome the practice and to leave the genitals of girls and women unharmed. Cosmetic surgery is worthy of criticism, but I argue against a comparison with FGM due to the very different contexts in which both practices are embedded.
Connected to a lack of context-sensitivity, such comparisons misjudge aspects of power and dominance that function in the context of FGM. To lead a socially accepted life in communities practising FGM, to gain social recognition, to be able to act within the framework of the respective norms and values, girls and women often have no choice but to undergo the practice. Against this background, it is understandable that those affected agree with FGM. However, it is by no means possible to deduce that this is based on a free wish or an autonomous decision. If free will is assumed, this is misleading as the repressive conditions in which the practice is embedded are ignored.
This stands in contrast to aesthetic gynoplasty as found in the West. Here the decision can rather be classified as free will since Western women do not have to fear comparably far-reaching consequences if they leave their genitals or other body parts intact. There is no doubt that the ideals of beauty in the West can exert great pressure on girls and women. I therefore chose the formulation of a rather free decision. This leaves room for those cases in which the pressure on women to conform to ideals of beauty is overpowering and they perceive an adaptation to them as a compulsion from which they cannot escape. A decision on gynoplasty is then not completely free and self-determined. However, it is doubtful that the substantive survival of those affected depends on it, which is often the case with FGM.
For me, it is now clear that gynoplasty and female genital mutilation are two different topics, which are difficult to compare. I would like to conclude with the words of Irshad Manji, who summed up the problem of the comparison as follows: "There have never been parents who have disinherited their daughter because she did not want her breasts enlarged, but probably because she did not want to be circumcised or married.”[4]
Lea Kleinsorg
[1] „Female genital mutilation (FGM) comprises all procedures that involve partial or total removal of the external female genitalia, or other injury to the female genital organs for non-medical reasons.“ [online] https://www.who.int/news-room/fact-sheets/detail/female-genital-mutilation
[2] The Gambia Committee on Traditional Practices Affecting the Health of Women and Children
[3] Mende, Janne (2011): Begründungsmuster weiblicher Genitalverstümmelung: Zur Vermittlung von Kulturrelativismus und Universalismus. Bielefeld. Transcript Verlag.
[4] Manji, Irshad in Hirsi Ali, Ayaan (2005): Ich klage an. Plädoyer für die Befreiung der muslimischen Frauen. München. Piper. p.93.
Wetenschap = M+V+X
Lezing van Alexander Dhoest op het slotevent Wetenschap = M+V+X van de Jonge Academie, ook beschikbaar als video.
Toen leden van de Jonge Academie mij vroegen om hier vandaag een getuigenis te geven, twijfelde ik. Ik stond ook al op de affiches van de M/V/X-campagne, die ik trouwens prachtig vond en voluit steun. Maar ik sta niet graag in de spotlights en voel ook schroom om voor of namens vrouwen te spreken – wat natuurlijk niet het idee is van deze campagne, maar zo voelde het wat aan. Mannen nemen al te graag en al te vaak het woord. Gelukkig staan er vandaag nauwelijks mannelijke sprekers op het programma, en ik ben vereerd dat ik deel mag zijn van deze schitterende line-up.
Deels twijfelde ik ook wel omdat ik dacht: wat heb ik daar eigenlijk zinvol over te vertellen? Vanuit mijn onderzoek niet zo veel, dat richt zich eerder op seksualiteit – al hangt seksualiteit natuurlijk heel erg samen met gender en gender-normen; en al ben ik co-chair van het Antwerp Gender & Sexuality Studies Network, waar we er alles aan doen om onderzoek rond gender en seksualiteit te stimuleren en zichtbaarder te maken.
Maar aangezien men een getuigenis vroeg, dacht ik: daar heb ik wel iets over te zeggen. Over het feit dat ik eigenlijk vind dat gender geen issue zou mogen zijn;
dat ik het vanzelfsprekend vind dat mijn onderzoeksgroep jarenlang een vrouwelijk hoofd had; dat ik het geluk heb in een vrij vrouwelijk departement te werken, en dat alleen maar als een verrijking ervaar; dat onze laatste vier decanen vrouwen waren, en dat voor niemand een issue was.
Maar dan dacht ik: het feit dat ik gender geen issue vind zegt natuurlijk iets over mijn privileges als man, in een overwegend mannelijke omgeving. Over de bias die er wellicht bij mij, die met thema’s als gender en diversiteit bezig is, ook ingebakken zit. Over mijn blindheid voor mechanismes waarmee ik niet zelf geconfronteerd word. En over de nood om systematischer stil te staan bij de drempels en vooroordelen die er wel degelijk zijn, wat alleen maar kan door het thema heel consequent op de agenda te zetten. Ik kan in dat verband trouwens de toolbox op de site van de M/V/X-campagne sterk aanbevelen, zeker aan iedereen die in een beleidspositie zit. Ook mannen hebben daar een belangrijke rol in te spelen, dus in die zin is mijn getuigenis denk ik wel zinvol. Gendergelijkheid is niet alleen een zaak van vrouwen, maar ook - evenzeer - van mannen.
Zelfs als homo heb ik niet het gevoel dat iemand mij in mijn academische carrière een duimbreed in de weg gelegd heeft, al maakte het me misschien wel gevoelig voor de impliciete mannelijkheidsnormen in de academische wereld. Het probleem lijkt me dan ook niet enkel de ondervertegenwoording van vrouwen - wat ik voor alle duidelijkheid wel degelijk een groot probleem vind. Maar ook, breder, het soort mannelijkheid dat meer en meer gestimuleerd wordt door het academische systeem; een model waarin vooral competitieve, dominante alfamannetjes scoren. Die verenging van het academische profiel stoot volgens mij niet alleen veel vrouwen maar ook veel mannen af. Ik zou dan ook pleiten voor meer diversiteit, voor verschillende invullingen van mannelijkheid én van vrouwelijkheid.
Mannen en vrouwen zijn niet essentieel verschillend, er zijn veel invullingen van mannelijkheid en vrouwelijkheid, maar in de academische wereld, en zeker aan Vlaamse universiteiten, worden bepaalde modellen impliciet vooropgesteld, bijvoorbeeld door de evaluatiecriteria en de werkcultuur. Ik zou dan ook pleiten voor het stimuleren van verschillende stijlen van onderzoek, ook bijvoorbeeld meer gericht op samenwerking dan op individueel presteren, of op de lange termijn in plaats van de korte termijn. Verschillende soorten carrières ook, waar tijd voor familieleven voor vrouwen én mannen aanvaard en zelfs gestimuleerd wordt. Maar waar evenmin opgekeken wordt wanneer een vrouwelijke onderzoekster beslist volop voor haar carrière te gaan, en haar partner (M/V) de familietaken opneemt.
Kortom: ik steun volop het pleidooi van de jonge academie om meer aandacht te besteden aan impliciete vooroordelen. Voor mij betekent dat ook: openheid voor de diverse invullingen van mannelijkheid en vrouwelijkheid binnen academische profielen, weg van stereotiepe man- en vrouwbeelden.
Meer academische vrijheid dus, ook op dit domein.
Over zebra's gesproken
U was er wellicht niet bij, bij de proclamatie van de Faculteit Sociale Wetenschappen begin juli jongst geleden. Liepen daar zebra’s rond! Echt rondlopen deden ze, echte zebra’s waren het niet. Begonnen als een grap onder een aantal vrouwen professoren, die het een leuk idee vonden om allen in een soortgelijke jurk gehuld naar de proclamatie te gaan, groeide het uit tot een hele actie. Nadat die vrouwen het snel eens waren over de jurk die een van hen even was gaan spotten (ze zijn maar met 9, dat houdt de coördinatiekost van dit soort activiteiten laag), voegden zich ook het decanaat en de deeltijdse vrouwelijke proffen bij het gezelschap. Het bleef uiteindelijk niet bij die ene jurk in zebraprint, niet iedereen voelde zich daar even comfortabel in, maar de keten had gelukkig genoeg variatie op het thema bedacht.
Ook al zat aan de ene kant van het auditorium een bont gezelschap zebra’s op de eerste rijen, en lonkten aan de andere kant van het auditorium en op het podium vrolijk zebraprints onder de toga’s tevoorschijn, de gastspreker begroette de heren professoren. Het deed geen afbreuk aan de verder voortreffelijke speech, die door allen zeer gewaardeerd werd. Iets alerter waren de rector en de voorzitter van de facultaire onderwijscommissie, die het snel door hadden en de grap ervan inzagen.
Nog interessanter waren de reacties van vooral studentes achteraf. Er is er meer dan één naar me toegekomen om te zeggen dat ze er nog nooit bij had stil gestaan van hoe weinig proffen van het vrouwelijke geslacht en hoe veel proffen van het mannelijke ze doorheen de jaren wel niet college had gehad. ‘U was daar een van de weinigen van’. Niet moeilijk als je met nog geen 20 percent bent.
Verhelderend waren de reacties van de mannelijke collega’s. ‘En wij dan?’, en zin waarmee alle genderstereotypen nog eens bevestigd werden. Alsof vrouwen voor de garderobe van mannen moeten instaan, niet voor diegene waar ze eventueel mee samen leven, en al helemaal niet voor diegene waar ze de werkvloer mee delen. Het is al zot genoeg dat anno 2019 nog altijd – ik lieg niet – ook in wetenschappelijke kringen vaak naar de enige vrouw gekeken wordt als het op koffie aankomt. Ik spaar de straffere voorbeelden op voor een andere keer.
Voor de rest was het vooral een grappige actie die heel mooi de overgrote groep vrouwen in de administratieve functies en de uiterst kleine groep vrouwen in de academische rangen bijeen bracht. Over sisterhood gesproken. Zelfs de ene collega in New York had die dag haar zebrajurk aan. En die zebra’s, het mogen dan wel kuddebeesten zijn, die samen sterk staan omdat roofdieren niet kunnen inschatten waar de ene prooi eindigt en de volgende begint. Ze zijn vooral heel moeilijk te temmen.
Petra Meier
Gender diversity – Be Yourself
Elke samenleving creëert stereotypes. Veilige herkenbare afspraken. Zo begint het gedicht van Sabine Mols bij de fotoreeks Gender Diversity – Be Yourself van Brigitte Boffin. Men kan van stereotypen spreken, maar laat ons spreken van sociale groepen in de traditie van Iris Marion Young. Sociale groepen omdat we mensen inderdaad catalogeren vanaf het moment dat we ze waarnemen. Feministische wetenschappers hebben hiervoor het concept gender bedacht. Daarmee geven ze aan dat we ook van mannen en vrouwen een bepaald beeld aanmaken, creëren dus, verder voeden en koesteren. En ons daarop baseren in onze perceptie en ons gedrag, in onze wijze van hen behandelen en beoordelen. Gender wordt geplaatst tegenover de biologische sekse, die lang als een gegeven beschouwd werd. Wat we daarmee associëren en verbinden, ervan verwachten of eraan opleggen, die maatschappelijke invulling ervan is gender. En die is gebonden aan plaats en tijd, de maatschappelijke definitie van vrouwen en mannen is niet overal en ten allen tijde uniform. Recenter groeide het besef dat sekse evenzeer een maatschappelijk construct is als gender. Zowel sekse als gender wijzen erop dat er verwachtingen zijn omtrent wie of wat een man respectievelijk vrouw is. Het is niet allemaal zomaar gegeven, zomaar natuurlijk. Het enige natuurlijke is een grote vorm van diversiteit. En daar wringt het schoentje. Die diversiteit laten we, individueel en als samenleving, immers niet altijd toe. Maar vaak zien we ze ook gewoon niet door de stereotypering.
In die herkenbare afspraken wordt een mens opgesloten, wordt een mens onzichtbaar voor zichzelf en de anderen. Zo gaat het gedicht verder. Het punt is dat we door die categorisering reduceren. Zo denken we, individueel en als samenleving, bij vrouwen vaak maar aan bepaalde groepen vrouwen, en laten we de anderen buiten beschouwing. Hetzelfde geldt uiteraard voor mannen. Ain’t I a woman? zei Sojourner Truth, als slavin geboren in 1797, vrij gekomen als jongvolwassene en uitgegroeid tot een belangrijke spreekbuis van de anti-slavernij beweging in de VS. Ze werd gezien als een slaaf, niet als een vrouw. Uiteraard was ze ook een vrouw, maar de vrouwenbeweging had geen oog voor de noden van vrouwen zoals Sojourner Truth. En de anti-slavernij beweging zag slavinnen ook niet altijd staan. Zo vielen ze overal uit de boot. Kimberlé Crenshaw vatte in de jaren 1980 die noodzaak om beide samen te zien via het concept intersectionaliteit. Daaruit gegroeid is het kruispuntdenken, de idee dat elk individu een snijpunt van sociale categorieën is. Crenshaw wees op de beperkte – niet bestaande – aandacht voor het concept ras – etniciteit zouden we in België zeggen – in feministische vraagstukken. Tegenwoordig is er in het kruispuntdenken aandacht voor een heel brede reeks sociale categoriseringen.
Onzichtbaar omdat ze niet kunnen worden wie ze zijn of omdat ze helemaal niet gezien worden. Vergrendeld in hun zichtbare gender, stelt Sabine Mols. Categorieën en stereotypen zijn ook keurslijven. Bij sekse, etniciteit of ras gaat het vaak om uiterlijk zichtbare kenmerken. Leeftijd is een soortgelijk kenmerk. We staan er als individu en samenleving vaak niet open tegenover, maar mensen worden als zodanig gepercipieerd – wat zeker ook nadelig kan zijn. Er zijn echter ook sociale groepen die niet noodzakelijk direct zichtbaar zijn of gezien worden, net omwille van de stereotypering. Seksuele geaardheid valt hier zeker onder. België heeft kort na de eeuwwisseling seksuele diversiteit een plek gegeven. In 2003 werd seksuele geaardheid mee opgenomen in de antidiscriminatiewet en het huwelijk tussen twee partners van hetzelfde geslacht toegestaan, in 2006 werd adoptie opengesteld voor koppels van hetzelfde geslacht. In 2007 kwam er ook een wettelijke erkenning en regeling voor transgender personen, die in 2017 verder werd uitgebreid. Op wettelijk vlak mag België zich rekenen bij een nog steeds select clubje landen die op dit vlak wat meer open staan voor gender diversiteit. Want gender diversiteit gaat om zowel sekse als seksuele geaardheid en de wijze waarop we die met elkaar vervlechten. Tot keurslijven. In de praktijk gebeurt dit nog al te vaak, desondanks het progressieve juridische kader waar we over beschikken. Een toonaangevende staatssecretaris had in de zomer 2018 nog heimwee naar wat hij omschreef als een ‘gewone man’. Dat staat voor hem gelijk aan een man die zich niet epileert of schminkt, en vestimentair niet uit de toon valt. De staatssecretaris onderschrijft daarmee een hetero-normatief gender-binair denken. Er zijn gewone mannen – en vrouwen. En er zijn de andere. Waarbij sekse, gender en seksuele geaardheid intrinsiek met elkaar verweven worden tot uiteindelijk maar twee categorieën. We sluiten mensen niet enkel op in een bepaalde interpretatie van een mannen- of een vrouwenlichaam, maar ook in een heteroseksueel lichaam.
Met deze portretten wil ik elk van hen een verhaal geven. Hen tonen in al hun diverse rijkdom en schoonheid. Wij zijn allen gender. De fotoreeks van Brigitte Boffin daarentegen toont aan dat de realiteit veel diverser is. Er zijn heel veel individuen die allen anders zijn. Divers, ook gender divers. Als er iets is wat iedereen deelt, dan is dit het feit dat iedereen intersectioneel is. Welke intersecties als normaal beschouwd worden is een normatieve keuze die individuen en samenlevingen maken. Of die dan ook normaal zijn is nog maar de vraag.
Met een licht gewijzigde versie van deze tekst opende Petra Meier op 4 november 2018 de fototentoonstelling Gender Diversity – Be Yourself van Brigitte Boffin, en dit in de Meerminne, Universiteit Antwerpen, Sint Jacobstraat 5 te Antwerpen.
Gender is geen ideologie!
Publiceren van bullshit in genderstudies: zelfreiniging van de wetenschap of rechts activisme?
Drie Amerikaanse onderzoekers slaagden erin om 7 bullshitpapers –nepwetenschap– gepubliceerd te krijgen in genderstudies tijdschriften (De Standaard 5 oktober). Dit is een pijnlijke illustratie van de feilbaarheid van het peer-review systeem: de anonieme beoordeling van wetenschappelijke artikels door andere wetenschappers. Dat gebeurt niet enkel in genderstudies, maar in alle wetenschappelijke disciplines.
Er zijn verschillende verklaringen voor aan te voeren. Een eerste is de druk op wetenschappers om vooral veel te publiceren in de hoog aangeschreven tijdschriften wat een massa aan te reviewen artikels genereert. Een tweede is dat het review-systeem ervan uitgaat dat de personen die stukken voor publicatie insturen, dat om de wetenschap doen. Het gaat uit van een vorm van vertrouwen dat de auteur fundamenteel de wetenschap een stap vooruit wil brengen, al is die bijdrage eerder bizar of het nut ervan niet meteen duidelijk op het moment van publicatie. Het systeem van peer-review heeft bewezen niet bestand te zijn tegen dit soort ‘aanvallen’ met moedwillig fake-artikels. Op zich zijn de bullshit papers dus nuttig, omdat het een zelfreiniging van het wetenschappelijk systeem zal activeren. U kan ervan op aan dat de getroffen tijdschriften in genderstudies, en met hen vele andere wetenschappelijk tijdschriften, zich grote moeite zullen getroosten om hun peer review systeem te versterken.
Het is duidelijk dat de kwestie van het af en toe falen van het review proces niet enkel genderstudies treft. Er bestaat momenteel een hele industrie aan fake tijdschriften waar er geen enkel of een nep review proces plaatsvindt. In een artikel in de Sueddeutsche Zeitung (juli van dit jaar) werd berekend dat wereldwijd een 400.000 wetenschappers minstens een keer in een dergelijk tijdschrift gepubliceerd zouden hebben.
Het probleem is dus niet specifiek voor genderstudies, maar dat de aandacht enkel uitgaat naar genderstudies roept wel belangrijke vragen op: Hoe kan het dat drie wetenschappers voldoende tijd en middelen ter beschikking hebben om 20 (!) papers te produceren en door het vaak erg lange publicatieproces te loodsen, en waarvan er 7 effectief gepubliceerd werden en dus zeer bekwaam gemaakte replica’s zijn? Het roept de vraag op naar de motieven van deze fake wetenschappers en van diegenen die hen de tijd en middelen ter beschikking stellen: is het hen te doen om die ‘wetenschappelijke zelfreiniging’ te activeren? Of is het hen te doen om het ongeloofwaardig maken en ridiculiseren van genderstudies?
Er werd meteen gesteld dat genderstudies geen plaats verdienen bij de geesteswetenschappen. Wanneer er fraude wordt ontdekt in andere disciplines (denk aan psycholoog Diederik Stapel) wordt niet meteen de afschaffing van een hele discipline gevraagd. Indien effectief genderstudies geviseerd worden, dan is het een zoveelste voorval van genderstudies bashing. Het zit dan in dezelfde rechtse hoek als Schild en Vrienden die de Vlaamse master Gender en Diversiteit graag afgeschaft zag, zoals in Hongarije (De Standaard 15 september 2015). Er is inderdaad een internationale nieuw-rechtse stroming die gender wil afdoen als een ideologie, en genderstudies als iets wat feministen op poten hebben gezet om de macht en status die mannen van nature toebehoren af te nemen. Zo verantwoorde afgelopen vrijdag een vooraanstaande hoogleraar op een CERN conferentie over deeltjeswetenschap het mannelijke overwicht in zijn discipline door te stellen dat vrouwen nu eenmaal meer van mensen houden dan van dingen en zodoende van nature niet zo geïnteresseerd zijn in exacte wetenschappen (De Volkskrant 5 oktober 2018). Het lokte wereldwijd het protest uit van deeltjeswetenschapsters. Maar om dat soort foute beweringen te ontkrachten hebben we niet enkel protest nodig, maar ook genderstudies. Die genderstudies komen bepaalde groepen in de samenleving evenwel zeer slecht uit: het past niet in hun ideologie en tast hun machtpositie aan. Daarom dient elke actie die erop gericht is om genderstudies te discrediteren ook vanuit die hoek bevraagd te worden. Er is dan ook dringend meer onderzoek nodig naar die anti-genderbeweging.
Een lichtjes gewijzigde versie van dit stuk verscheen in De Standaard van 8 oktober 2018, getekend door (in alfabetische volgorde): Karen Celis (VUB), Gily Coene (VUB), Silvia Erzeel (VUB), Florian Lang (UAntwerpen/VUB), Chia Longman (UGent), Petra Meier (UAntwerpen) en Lisa Wouters (Sophia).
Do we need another network?
In short: yes we do.
Indeed, as academics we’re all super-busy, teaching and researching, meeting and writing. And of course, we do communicate about our research, in conference presentations and publications. We’re all part of academic associations, international peers are our key audience.
And still...
We mostly stay within our comfortable academic niches, talking to people who tend to share our ideas. We need to also connect with people outside of our disciplines, to expose ourselves to new ideas.
What’s more: we tend to mostly connect with international peers, presenting our work at conferences across the globe – but rarely do we talk to peers within the university, in other research traditions beyond our own biotope.
Particularly when working on issues of gender and sexuality, at the University of Antwerp we still tend to work in isolation. Gender and sexuality are studied by individuals or small clusters of people, working within their faculty, departments and research groups. We hardly know what happens on another floor, let alone in another UAntwerp building.
So yes, we do believe A*, the Antwerp Gender and Sexuality Studies Network, will serve a purpose, if only to connect UAntwerp researchers. Our initial aim is to make people aware of each-other’s work; gradually, we hope to also elaborate new initiatives.
All of this, in a context where gender and sexuality have become legitimate topics of research, but are also the object of wide social debate and protest. #MeToo, same-sex marriage, increasing trans* visibility: all of these are simultaneously applauded, opposed and rejected. Not the least in academic research.
So let’s connect, exchange experiences and keep these debates going – alert to voices who may want to silence us. And yes, we do need another network for that!
Alexander Dhoest & Petra Meier