Guido Marnef

Momenteel loopt in het MOU Museum te Oudenaarde een tentoonstelling die Margaretha van Parma (1522-1586) in de schijnwerpers plaatst. Katrien Lichtert, die optrad als curator en redacteur van het bij de tentoonstelling horende boek, brengt Margaretha tot leven als een keizersdochter die uitgroeide tot een belangrijke pion in het uitgestrekte Spaans-Habsburgse imperium. Tegelijkertijd laat ze haar zien als een gecultiveerde dame die zich manifesteerde als een actieve kunstmecenas. De tentoonstelling brengt die verschillende dimensies met verve in beeld met objecten afkomstig uit talrijke Europese musea en privécollecties. Het gaat daarbij om prachtige staatsieportretten en indrukwekkende wandtapijten, een opvouwbaar zilveren reisbestek, muziekinstrumenten en zoveel meer.  Maar de revelatie was voor mij toch wel het zogenaamde ‘Album van Brussel’ dat op dertien afzonderlijke bladen – waarvan er zeven in Oudenaarde geëxposeerd worden – een beeldverslag brengt van de feestelijkheden aan het Brusselse hof eind 1565 naar aanleiding van het huwelijk van Alexander Farnese, zoon van Ottavio Farnese en Margaretha van Parma.  De gedetailleerde tekeningen, bewaard in de universiteitsbibliotheek van Warschau, brengen een schitterende evocatie van het Brusselse hofleven.

Afb. 2: Banket op het stadhuis te Brussel in het kader van de feestelijkheden n.a.v. het huwelijk van Alexander Farnese, 4 december 1565. Uit het ‘Album van Brussel’, tekening uit de kring van Frans Floris. (Universiteitsbibliotheek Warschau, afb. Wikimedia Commons)

Met de tentoonstelling wil Katrien Lichtert ook duidelijk maken dat vrouwen een belangrijke rol speelden in het politiek-bestuurlijke bedrijf van de zestiende-eeuwse Lage Landen. Margaretha van Parma past immers in een mooi rijtje want Margaretha van Oostenrijk en Maria van Hongarije waren haar al eerder voorafgegaan als landvoogdessen. In deze blog wil ik aan de hand van een concrete casus verhelderen hoe Margaretha bij haar bestuur van de Lage Landen precies te werk ging. De interessevelden van de twee onderzoeksgroepen van ons Departement Geschiedenis – macht en stad – komen in dit verhaal mooi samenkomen. Toen Margaretha in 1559 door Filips II benoemd werd tot landvoogdes van de Nederlanden moest ze de vorstelijke belangen behartigen in een bijzonder woelig en onstabiel tijdskader. Ze kreeg af te rekenen met de toenemende verspreiding van het protestantisme en met de groeiende oppositie van zowel hogere als lagere edelen die zich onder meer kantten tegen de strenge ketterijpolitiek van Filips II. Tijdens het Wonderjaar 1566 – het jaar van het Smeekschrift, de hagenpreken en de Beeldenstorm – kwamen de geaccumuleerde spanningen tot ontlading.

Al die spanningen kwamen scherp tot uiting in Antwerpen, op dat moment de grote handelsmetropool van het Westen. De economische macht van de Scheldestad vertaalde zich ook in politieke macht. De Antwerpse stadsbestuurders probeerden zich af te zetten tegen het beleid van Filips II en zijn centrale regering in Brussel wanneer dit de belangen van hun stad in het gedrang bracht. Zo wisten ze zich in de vroege jaren zestig met succes te verzetten tegen de installatie van een bisschop te Antwerpen en slaagden ze er in om de krijtlijnen van het vervolgingsbeleid tegenover protestanten in aanzienlijke mate zelf uit te tekenen. Het nieuwe stadhuis dat ze in 1561-1565 in Renaissancestijl lieten optrekken moest de politieke ambities van de fiere handelsmetropool aan de buitenwereld duidelijk maken. De afkorting SPQA die de stadsbestuurders lieten aanbrengen onder de twee obelisken die het centrale deel van de voorgevel sierden, moesten de haast republikeinse allures van de stad etaleren. Het aan de Romeinse republiek ontleende Senatus Populusque Antverpiensis was immers een ode aan de macht van het stadsbestuur en het volk van Antwerpen. Een informant van de centrale regering drukte daar in 1567 duidelijk zijn afkeer over uit. In niet mis te verstane bewoordingen schreef hij: “En het zou zeer goed zijn dat men hen [de Antwerpenaren] hun S.P.Q.A., die ze overal aanbrengen op hun gebouwen, deed verwijderen want op die manier pretenderen ze een vrije republiek te zijn en duidelijk te maken dat de vorst hen niets kan bevelen zonder hun toestemming.” Die SPQA blijft ook anno 2024 nog nazinderen in Antwerpen. Tijdens de verkiezingsavond van 13 oktober droeg de zoon van burgemeester Bart De Wever, die op weg was naar zijn overwinningsspeech, een standaard waarop SPQA prijkte.

Afb. 3: Gravure uit 1565 van Cornelis de Hooghe met de voorgevel van het stadhuis van Antwerpen (Rijksmuseum Amsterdam: http://hdl.handle.net/10934/RM0001.COLLECT.124585)

De net vermelde SPQA-reprimande kwam er nadat Margaretha van Parma met haar koninklijke troepen de opstandige beweging in de Nederlanden de kop had ingedrukt. De nederlaag van het geuzenleger bij Oosterweel (13 maart 1567) en de inname van Valenciennes door regeringstroepen (23 maart 1567) bleken belangrijke kantelpunten en vormden voor de opstandige calvinistische beweging – die in Antwerpen haar hoofdkwartier had – het sein om in te binden. In april 1567 ontvluchten minstens een drieduizendtal protestanten de Scheldestad, op zoek naar veiligere oorden. Het was in die context dat Margaretha van Parma nog dezelfde maand haar beleid van repressie én pacificatie startte. De Antwerpse casus laat daarbij mooi zien hoe zij als landvoogdes een eigen koers uitstippelde die niet noodzakelijk samenviel met de zienswijze van de Spaanse koning Filips II.

Dat Margaretha van Parma bij de uitwerking van haar beleid een bijzonder groot gewicht toekende aan de ontwikkelingen in Antwerpen blijkt meteen uit het feit dat ze op 28 april 1567 haar intrede deed in de stad. Twee dagen eerder hadden op haar bevel 3200 Waalse soldaten zich al naar de stad begeven. Margaretha zou, samen met haar hofhouding, tot 16 juli in Antwerpen verblijven. De aanwezigheid van de landvoogdes en een uitgebreide koninklijke troepenmacht maakte duidelijk hoe op korte tijd de machtsverhoudingen veranderd waren in het nadeel van een stad. Niettemin bleef Margaretha rekening houden met het gewicht en de belangen van de stad. Tekenend in dat verband was dat vier van de acht burgervendels die tijdens het Wonderjaar door Willem van Oranje te Antwerpen waren gevormd bleven functioneren tot eind mei. Bovendien stonden ze onder leiding van Antoon van Stralen, een topfiguur uit het Antwerpse stadsbestuur die zich tijdens de troebelen een medestander van Oranje had getoond.

Margaretha van Parma wenste bij de implementatie van haar repressiepolitiek stap voor stap te werk te gaan en een nadrukkelijk onderscheid te maken tussen de verleiders en de arme lieden die verleid waren. Met de eerste categorie mikte ze op de leiders en uitvoerders van de troebelen die zich tijdens het Wonderjaar hadden voltrokken: leiders van de calvinistische kerk, beeldenstormers en lieden die de wapens hadden opgenomen tegen de koning. Voor een stad als Antwerpen was het zonder meer noodzakelijk om niet alleen doortastend op te treden maar ook de nodige clementie aan de dag te leggen. Een al te rigoureuze politiek zou volgens haar immers de helft van de bevolking uit de stad verjagen. In een brief van 30 juli 1567 schreef ze aan Filips II dat er al meer dan drieduizend huizen in de stad leeg stonden en dat er elke dag nog meer bijkwamen. Dat Margaretha bij het uitstippelen van haar beleid een groot belang hechtte aan economische factoren is heel duidelijk. Reeds op 12 april had ze zich grote zorgen gemaakt over de op gang komende emigratiegolven. Ze meldde aan de koning dat er dagelijks burgers vanuit Antwerpen vertrokken naar Frankrijk, Engeland, Schotland, Duitsland, het Land van Kleef, Emden en andere plaatsen. Als de koning niet spoedig genademaatregelen zou treffen, zou de stad makkelijk ontvolken en daar zouden volgens de landvoogdes vooral de landen die de emigranten ontvingen economisch van profiteren. Ze eindigde haar brief van 12 april met profetische woorden. Het was volgens haar niet nodig om een grote en zeer dure troepenmacht van vreemde soldaten naar de Lage Landen te sturen. Dat zou uiteindelijk tot een burgeroorlog en tot de volledige vernietiging en ruïne van het land leiden. Daarom was volgens de landvoogdes een gepast clementiebeleid dringend vereist.

Afb. 4: ‘Patientia verjaagd’, pentekening van Joris Hoefnagel, 1569 (Wikimedia Commons). Hoefnagel – een Antwerpse tekenaar en miniatuurschilder – riep in deze tekening, die deel uitmaakte van een reeks van 24 emblematische voorstellingen, de tegenspoed op die de Opstand in de Nederlanden met zich mee bracht: oorlogsgeweld, geloofsvervolging, belemmering van de handel en gedwongen migratiebewegingen. Twee jaar eerder had ook Margaretha van Parma gewaarschuwd voor de zware menselijke en economische schade die een burgeroorlog met zich mee zou brengen.

Toen Margaretha van Parma in april 1567 haar verzuchtingen aan het adres van de koning formuleerde, waren de teerlingen in Madrid echter al lang geworpen. Al in oktober 1566 had de Consejo de Estado in aanwezigheid van de koning beslist om de hertog van Alva aan het hoofd van een grote legermacht naar de Nederlanden te sturen om daar de opstandige en ketterse beweging krachtdadig te onderdrukken. Uit alles blijkt hoe het beleid dat Margaretha van Parma voerde tijdens haar verblijf in Antwerpen fel contrasteerde met het optreden van de hertog van Alva enkele maanden later. Tegelijkertijd is het duidelijk hoe Margaretha’s politieke afwegingen en prioriteiten op dat moment grondig verschilden van die van de Spaanse koning.

De plannen voor de bouw van een citadel of dwangburcht vormen een mooie illustratie van de verschillende aanpak. Begin mei 1567 had Margaretha de koning voorgesteld om te Antwerpen een dwangburcht te bouwen die de stad zowel tegen vijandelijke aanvallen van buitenaf als tegen oproer binnen de stadsmuren moest beschermen. Nog dezelfde maand startten ingenieurs met schetsen van een citadel die in de buurt van de Sint-Michielsabdij moest komen. De plannen stuitten echter op hardnekkig verzet van de Antwerpse stadsbestuurders die van oordeel waren dat een dergelijke realisatie onmogelijk te verzoenen was met de belangen van een internationale handelsmetropool. Te Brussel werd in de Raad van State dan weer geen overeenstemming bereikt over de vraag wie de kostprijs van de onderneming zou dragen. Het resultaat was dat de kwestie nog altijd hangend was toen de hertog van Alva met zijn troepen in de Nederlanden arriveerde. Hij wist de plannen daarentegen wel op korte termijn door te drukken en het kostenplaatje te presenteren aan de Antwerpse burgerij. Daar waar Alva zonder inspraak besluiten nam, liet Margaretha van Parma ruimte voor dialoog. De Amerikaanse historicus Guy Wells stelde dan ook dat Margaretha een politiek van pacificatie en bestraffing voerde die zich afspeelde binnen het oude systeem van privileges en jurisdicties waarin tijdverslindende discussies op verschillende bestuursniveaus een vaste plaats hadden.

Een ander element waaruit de gematigdheid van Margaretha van Parma blijkt zien we in haar besluit om de zittende stadsmagistraat – het college van twee burgemeesters en achttien schepenen – in mei 1567 te continueren en deze niet naar jaarlijkse gewoonte te vernieuwen. Daarmee bleven de wethouders die tijdens het bewogen Wonderjaar de dienst hadden uitgemaakt op het kussen zitten. Onder hen bevonden zich figuren die verregaande concessies aan de protestanten hadden gedaan onder wie de al vermelde Antoon van Stralen.

Afb. 5: Loden penning uit 1565 vervaardigd door Jacques Jonghelinck met op de voorzijde de beeltenis van Antoon van Stralen en op de achterzijde zijn motto ‘virtute et constancia’. (Rijksmuseum Amsterdam: http://hdl.handle.net/10934/RM0001.COLLECT.57489)

De hertog van Alva ging een jaar later daarentegen wel over tot een door hem gesuperviseerde vernieuwing van de stadsmagistraat en lette daarbij nauwlettend op de katholieke orthodoxie van de voorgedragen kandidaten. Antoon van Stralen, die tijdens Margaretha’s verblijf te Antwerpen nog over veel invloed beschikte, was al in september 1567 op last van Alva gearresteerd en werd een jaar later op het slot van Vilvoorde onthoofd.

Margaretha van Parma kon zich moeilijk vinden in de harde, compromisloze aanpak van de hertog van Alva. Hoewel deze laatste door Filips II als kapitein-generaal naar de Nederlanden was gestuurd en Margaretha haar bevoegdheden als landvoogdes bleef uitoefenen, werd zij in de praktijk volledig overvleugeld door de ijzeren hertog. Margaretha besloot dan ook om eind 1567 Brussel te verlaten en terug te keren naar Italië.

Afb. 6: De hertog van Alva leidt Margaretha van Parma weg uit Brussel, 30 december 1567. Handgekleurde ets van Frans Hogenberg (Rijksmuseum Amsterdam: http://hdl.handle.net/10934/RM0001.COLLECT.480554 )

Het zou een interessante oefening van counterfactual history zijn om na te gaan wat er van de Nederlanden zou geworden zijn mocht Filips II niet besloten hebben om de hertog van Alva met een legermacht naar de Nederlanden te sturen maar daarentegen de vrije hand had gegeven aan Margaretha van Parma. Eind april 1567 had Margaretha de zaken in de Nederlanden grotendeels onder controle en via een politiek die een gematigde repressie met clementie combineerde, had ze wellicht onder de adel en de stedelijke burgerij heel wat sympathie kunnen winnen. Maar op die manier zou ze natuurlijk de religieuze verdeeldheid in de Lage Landen niet opgelost hebben. Op dat vlak wenste ze, net als de koning, geen substantiële toegevingen te doen. Wat wel vast staat, is dat de hertog van Alva de macht van de Antwerpse handelsmetropool wel wist te breken. Met de bouw van een immense citadel hield hij de stad letterlijk en figuurlijk onder schot en met zijn bestuurshervormingen plaatste hij het Antwerpse bestuursapparaat de facto onder voogdij. De harde repressie en de woelige oorlogsjaren die volgden, hadden een negatieve weerslag op de economie van de Scheldestad en zorgden ervoor dat de jaren van sterke economische en demografische groei voor goed voorbij waren. De fiere handelsmetropool die luttele jaren voordien haar macht en haar haast republikeinse allures nog had geëtaleerd met de bouw van een nieuw stadhuis was gekortwiekt.

De Antwerpse casus toont aan hoe Margaretha als landvoogdes ingekapseld was in het complexe bestuurssysteem van het uitgebreide Spaans-Habsburgse rijk, maar tegelijkertijd toch een eigen agency ontwikkelde. Ze was duidelijk niet alleen een kunstzinnige dame maar ook een bewindsvrouw met politiek karakter. Dat beeld wil de Oudenaardse tentoonstelling ook aan de bezoekers meegeven, maar de gepresenteerde objecten laten het complexe besluitvormingsproces waarin Margaretha functioneerde  onvoldoende zien. Daarvoor dienen we niet alleen naar indrukwekkende beelden te kijken, maar ook zestiende-eeuwse brieven en rapporten door te nemen. Diezelfde bezoekers doen er daarom goed aan om het door Katrien Lichtert geredigeerde boek te lezen. Dat boek is geen klassieke tentoonstellingscatalogus maar biedt wel een verzameling essays waarin de geëxposeerde objecten in hun historische context geplaatst worden. Ik eindig dan ook graag met een warme aanbeveling om de boeiende tentoonstelling te bezoeken én het boek te lezen.

Voor wie meer wil weten:

- Lichtert, Katrien (ed.), Margaretha van Parma. Keizersdochter tussen macht en imago, Veurne: Hannibal, 2024.

- Geevers, Liesbeth, ‘Margaretha van Parma (1522-1586). Vredesduif in adelaarstooi’, in: Femke Deen en Ineke Huysman (eds.), Moeders des Vaderlands. De vrouwen die de Nederlanden vormden, Amsterdam en Antwerpen: Atlas Contact, 2024, p. 134-145.

- Marnef, Guido, Antwerp in the Age of Reformation. Underground Protestantism in a Commercial Metropolis 1550-1577, Baltimore en London: Johns Hopkins UP, 1996, speciaal hoofdstuk 7. (Nederlandse versie: Antwerpen in de tijd van de Reformatie, Amsterdam en Antwerpen: Meulenhoff Kritak, 1996, en beschikbaar op de DBNL: https://www.dbnl.org/tekst/marn002antw01_01/ )

- Wells, Guy E., Antwerp and the Government of Philip II, 1555-1567, Onuitgegeven doctoraatsproefschrift, Cornell University, 1982.

- Parker, Geoffrey, Imprudent King. A New Life of Philip II, New Haven en London: Yale UP, 2014.

- De brieven van Margaretha aan Filips II waarvan ik voor deze bijdrage gebruik maakte, komen uit J.S. Theissen en H.A. Enno van Gelder (eds.), Correspondance française de Marguerite d’Autriche, duchesse de Parme, avec Philippe II (1565-’68), 3 dln., Utrecht: Kemink & Zoon, 1925-42. De brief van 12 april 1567 komt uit Algemeen Rijksarchief Brussel, Papieren van Staat en Audiëntie, 163/1, los stuk.