Dea Van den Brande

Het negentiende -eeuwse Antwerpen stond bekend om haar befaamde Schipperskwartier, waar talrijke bordelen instonden voor het entertainment van passanten. Aan het einde van de eeuw bezocht onder meer Vincent Van Gogh het Antwerpse Red Light District en spendeerde hij een deel van zijn carrière aan het portretteren van sekswerkers. Parrallel met de boom van het Schipperskwartier kende de stad een exponentiële groei, mede dankzij het herstel van haar positie als internationale havenstad door de tolopheffing aan de Schelde. Dit nieuwe vrije verkeer tussen goederen, diensten en mensen baarde stedelijke overheden zorgen; zij stonden niet te springen voor de groei binnen de seksindustrie. Sekswerk werd gedoogd, maar streng gereguleerd. In 1852 vaardigden het College Van Burgemeesters en Schepenen een prostitutiereglement in. Dit nieuwe reglement zorgde voor strenge restricties: bordelen werden onderhevig aan een jaarlijkse belasting, vrouwen moesten ten allen tijde in het bezit zijn van een controleboekje en zij mochten niet vrij kiezen waar ze woonden. Kortom, de bewegingsvrijheid van sekswerkers binnen de stad werd juridisch beperkt. Dit weerhield vrouwen niet om zelf het heft in eigen handen te nemen en ruimte te creëren waarin ze hun beroep konden uitoefenen. Het logementshuis, een stedelijke infrastructuur die vaak geassocieerd wordt met stedelijke nieuwkomers, bood dergelijke oplossingen. Zulke huizen speelden een belangrijke rol in de organisatie van sekswerkers, zowel onderling als in beroepsverband. Sekswerkers worden meestal niet in het kader van logementshuizen bestudeerd omwille van hun afwezigheid in de bronnen. Hoewel het in theorie verplicht was dat beroepsactiviteiten werden geregistreerd in het logementsregister wanneer een passant tijdelijk verbleef in een etablissement, waren sekswerkers over het algemeen terughoudend om hun beroep kenbaar te maken. Dat de logementsuitbaters de invulling van het logementsregister vaak niet grondig deden, speelde in hun voordeel. Niettemin kan door een nieuw licht te werpen op de geografische locaties waar sekswerkers zich bevonden, aangetoond worden dat vrouwen agency creëerden buiten het repressieve systeem om.

Wat maakte logementen zo’n aantrekkelijke verblijfplaats voor sekswerkers? Diverse verklaringen zijn mogelijk. Vanuit economische overwegingen waren logementen een goed alternatief voor bordelen en herbergen. Als ontmoetingsplaatsen voor mannen en vrouwen, herbergden ze diverse groepen potentiële klanten, waaronder een groot aandeel mannen. Handelaars verbleven vaak slechts seizoensgebonden in de stad, maar arbeiders in de haven werkten naar het einde van de eeuw toe vaak het hele jaar door. De verhuisbewegingen van sekswerkers waren afgestemd op de verblijfsduur van bepaalde beroepsgroepen. Om hun inkomen te verhogen, trokken sekswerkers periodiek naar de eerste wijk/het Schipperskwartier tijdens de wintermaanden om zoveel mogelijk klanten te ronselen. Dit was enkel mogelijk door gebruik te maken van tijdelijke overnachtingsinfrastructuur. Het verblijven in een logement toen kan vergeleken worden met het huren van een hotelkamer vandaag. Dit leidde tot grote bewegingsvrijheid voor vrouwen. Door de migratiestroom van en uit de stad te volgen en flexibel om te gaan met de beschikbare logementsinfrastructuur bouwden vrouwen een potentieel grotere pool van klanten op.

 
Daarnaast speelde ook de omvang van het logement speelde een rol in de verblijfplaatsen van sekswerkers. Grote logementshuizen hielpen bij het maskeren van hun activiteiten, omdat eigenaren niet gefocust waren op wie hun logementen binnenkwam. Zoals reeds aangehaald werd de regelgeving rond het registreren van overnachtende niet altijd nauw opgevolgd, wat ertoe leidde dat vrouwen hun logement onopmerkelijker konden betreden met een potentiële klant. De doorstroom van passanten was er te groot om effectief te controleren of een koppel daadwerkelijk getrouwd was. Deze anonimiteit had echter een keerzijde: potentieel misbruik en fysiek geweld konden makkelijker plaatsvinden in logementshuizen. Het White Slavery schandaal dat over het Belgisch grondgebied waaide aan het einde van de negentiende eeuw, getuigt van de kwetsbaarheid van vrouwen in die periode. Verschillende werkgevers dwongen hun dienstmeisjes tot sekswerk binnen de beslotenheid van hun huiselijke omgeving. Hoewel onzeker of er effectieve gevallen van misbruik in logementshuizen zijn overgebleven, bestaat de kans dat de afwezigheid van controle leidde tot de exploitatie van vrouwen.

Het contact tussen mannen en vrouwen in overnachtingsetablissement leidde niet alleen tot een potentieel grotere klantenpool, maar in sommige gevallen ook tot huwelijkspartners. Het verband tussen logementen en de huwelijksmarkt is echter speculatief. De laatst geregistreerde woonplaats van de vrouwen, voor hun schrapping vanwege huwelijk, strookt met straten waar veel logementshuizen waren die vooral een mannelijk doelpubliek aantrokken. Ondanks de speculatie, kan worden aangetoond dat vrouwen vlak voor hun schrapping omringd werden door een groot aantal mannelijke migranten en dat logementshuizen integratie konden bevorderden, wat dan weer leidde tot nieuwe contacten buiten het bestaande netwerk.

 
De casus van Wilhelmina V.G. illustreert dit goed. Op 22 september 1890 arriveerde ze op 24 jarige leeftijd in Antwerpen. Ze liet zich registreren in de Keistraat 32, waar ze slechts enkele nachten verbleef. Daarna begaf ze zich naar het logementshuis in de Van Leriusstraat 13. Hoewel Wilhelmina waarschijnlijk niet om beroepsredenen migreerde, was ze volgens haar vreemdelingendossier betrokken geweest bij “landprostitutie” in Nederland. Haar eerdere ervaring als seksarbeider werd in 1892 - twee jaar later - bevestigd toen ze werd ingeschreven in het prostitutieregister. Gedurende haar vierjarig verblijf te Antwerpen keerde ze tweemaal terug naar Rotterdam, tot ze in 1894 volledig uit het prostitutieregister verdween. Hoewel onduidelijk, bestaat de kans dat ze haar toekomstige man Jan S. ontmoette in of rond de buurt waar ze verbleef. Hoewel Jan zijn vreemdelingendossier niet bewaard is gebleven, weten we aan de hand van Wilhelmina’s dossier dat hij een zeeman was en in 1892 aan wal was gekomen toen Wilhelmina in een logementshuis van de Dokwerkersvereniging verbleef in de Keistraat. Een ander verslag in haar vreemdelingendossier leert dat Wilhelmina in 1893 inwonend was bij Jan boven de herberg in de Van Aerdtstraat 23, nadat ze een halfjaar terug naar Rotterdam getrokken was. Of ze elkaar al kenden voor 1893 of samen van Rotterdam naar Antwerpen zijn getrokken, blijft onzeker.

Naast economische voordelen en kansen op de huwelijksmarkt, had een verblijf in logementen voor vrouwen ook sociale implicaties. Sekswerkers verhuisden vaak alleen, omdat hun beroep morele druk op de familie zette. Vaak wilden familieleden niet geassocieerd worden met onzedig gedrag. Hoewel bijna alle vrouwen de namen van hun ouders opgaven tijdens hun inschrijving, is het onbekend of deze ouders nog in leven waren. De contacten die de vrouwen legden binnen het logementshuis, waren dus van belang. Het inschrijvingsregister van sekswerkers wijst uit dat vrouwen elkaar leerden kennen in logementen en dat ze zich dankzij deze contacten soms zelfs vrijwillig lieten inschrijven in het prostitutieregister. Illustratief is het verhaal van twee dames die gelijktijdig verbleven in het logementshuis in de Cassierstraat 28 in 1890: Catherine C. en Catherine K. 

Catherine C. werd ingeschreven in het prostitutieregister in november 1890, Catharine K. in december van hetzelfde jaar. Ze volgden elkaar een jaar later naar een ander logementshuis in de Pretstraat. Tijdens hun gelijktijdig verblijf in de Cassierstraat 28 leerden ze waarschijnlijk ook Christine M. kennen, een Antwerpse dame die vier maanden na Catherine C. en Catherine K. op eigen initiatief een livret werd toegekend door de Antwerpse zedenpolitie. Hun gezamenlijk traject stopt in de Pretstraat omdat Catherine K. twee maanden na haar inschrijving in de Pretstraat terugkeerde naar het logementshuis in de Cassierstraat waarna Catherine C. terug naar Nederland trok. Catherine C. keerde terug naar Antwerpen in september en verbleef op 100 meter van Catherine K. in de Vande Wervestraat. Hoewel ze niet meer onder één dak zouden verblijven, verbleven de dames slechts enkele straten van elkaar tot Catherine K. in december 1892 uit het land werd gezet en uit de bronnen verdwijnt.

Het samenspel tussen sekswerkers en logementshuizen werpt een nieuw licht op hun sociaal-economisch leven. De aanwezigheid van logementen op specifieke locaties heeft de werkgelegenheid voor vrouwen in de prostitutiesector, zowel legaal als illegaal, vergroot. Deze vrouwen slaagden erin om te navigeren binnen een streng gereguleerde omgeving, en konden zo belangrijke connecties met andere vrouwen (en mannen) aangaan en netwerken uitbouwen. Bovendien blijkt uit hun verhuisbewegingen dat vrouwen gebruik hebben gemaakt van logementen om hun beroep uit te oefenen en er winstmaximalisatie uit te halen. De infrastructuur fungeerde als intermediair tussen sekswerkers onderling en het lokale leven in de stad. Het tijdelijk karakter van de verblijfplaats gaf vrouwen de kans hun bewegingsvrijheid te bewaren, alsook te werken in buurten waar het voordelig was.

Dea Van den Brande (Masterstudent Geschiedenis, Universiteit Antwerpen)