Humor, recht en ethiek
Recht op humor
Omdat humor een vorm is van meningsuiting, kan humor in onze westerse rechtscultuur aanspraak maken op het recht op expressievrijheid. Aan de uitoefening van die vrijheid zijn echter wel plichten en verantwoordelijkheden verbonden. Daardoor moet ook humor allerlei beperkingen in acht nemen rond laster en eerroof, aanzet tot racisme of discriminatie, ontkenning van de Holocaust, aantasting van de goede zeden, auteursrecht en merkenrecht, recht op afbeelding, privacybescherming tot en met (in sommige landen) majesteitsschennis of blasfemie. In deze lezing gaat Dirk Voorhoof in op de vraag of het noodzakelijk is om in een democratische samenleving sanctionerend op te treden tegen ‘schadelijke’ humor. Of staan bepaalde vormen van humor toch (een beetje) buiten de wet, zoals de spotprent, de cartoon, de karikatuur, de parodie of de satire? Hoe gaan wet en rechtspraak daarmee om? Aan de hand van voorbeelden uit de rechtspraktijk wordt de moeilijke verhouding tussen recht en humor in kaart gebracht.
Humor, voor iedereen gelijk?
Lachen is waarschijnlijk universeel, maar daarmee is het probleem nog niet opgelost of mensen overal ter wereld om hetzelfde lachen of glimlachen. De vraag of er zoiets bestaat als de humoristische eigenheid van een volk of van een cultuur is verschrikkelijk moeilijk te beantwoorden. In deze lezing gaat Ruddy Doom in op wat de zaak nog prangender maakt: in vele landen zijn het niet de individuen die beslissen wat grappig is of niet. Het zijn de religieuze of wereldse autoriteiten die plaatsvervangend en in naam van god of vaderland oordelen wat door de beugel kan. De communicatierevoluties hebben er ondertussen wel voor gezorgd dat humor in diverse uitdrukkingsvormen globaal verspreid wordt. Maar er is wel sprake van een asymmetrie, wegens de dominantie positie van de Angelsaksische wereld. En er is, ook bij ons, een toenemende mate van lichtgeraaktheid te bespeuren als men zelf het voorwerp wordt van spot door ‘de anderen’.
Dirk Voorhoof
Dirk Voorhoof (°1956) is buitengewoon hoogleraar aan de Universiteit Gent waar hij mediarecht, auteursrecht en journalistieke deontologie doceert. Aan de Universiteit van Kopenhagen doceert hij European Media Law. Hij is lid van de Gentse onderzoeksgroepen Human Rights Centre en Center for Journalism Studies en van de Vlaamse Regulator voor de Media, de Sectorraad Media van de SARC en de federale Commissie voor de filmkeuring. Hij zetelt ook in de redactieraad van Auteurs & Media (Brussel, Larcier) en Mediaforum, Tijdschrift voor Media- en Communicatierecht (Amsterdam, Otto Cramwinckel/VMC/IVIR).
Hij publiceerde o.a. ‘Wetboek Media en Journalistiek‘ (Kluwer, 2005, 2007, 2009 en 2011, ism E. Brewaeys en F. Voets), ‘Het journalistiek bronnengeheim onthuld’ (Die Keure, 2008), ‘European Media Law’ (2010 en 2011, Knops Publ.) en “Vrijheid van meningsuiting” (in: J. Vande Lanotte en Y. Haeck (eds.), Handboek EVRM, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2004, 837-1061 (update verschijnt in 2012)). Hij rapporteert tevens regelmatig over ontwikkelingen in het mediarecht in De Juristenkrant en in Iris, Legal Observations of the European Audiovisual Observatory. Sedert enkele jaren is hij actief als expert voor de Raad van Europa, Directoraat Mensenrechten voor hoofdzakelijk Oost-Europese landen.