Kerncompetenties van afstudeerrichting computernetwerken
In de afstudeerrichting computernetwerken staan de volgende doelstellingen centraal.
1. Analyse voor grootschalige informaticaprojecten. Identificeren van taken die voor automatisering in aanmerking komen, begrijpen van de achterliggende bedrijfsprocessen, vastleggen van de overeenkomstige gebruikersbehoeften. Dit vereist de nodige kennis om vlot met personen actief in andere disciplines te communiceren.
2. Ontwerp van grootschalige informaticasystemen. Abstractie en decompositie van het specifieke probleem om tot een haalbare oplossing te komen. Identificatie van componenten die kunnen bijdragen tot een oplossing (vb. software bibliotheek, type netwerk, soort databank). Documenteren van de gekozen oplossingen op verschillende niveaus van abstractie.
3. Herstructureren van bestaande informaticasystemen. Identificatie van problematische componenten, selectie van de oplossingsstrategieën, doorvoeren van de nodige aanpassingen zonder de werking van het bestaande systeem te compromitteren.
4. Kwaliteitscontrole. Tijdens het uitvoeren van informaticaprojecten de nodige controles voorzien om vooraf gespecificeerde kwaliteitsnormen te halen (cf. betrouwbaarheid, onderhoudbaarheid, veiligheid, . . . ). Na het uitvoeren van informaticaprojecten de nodige lessen kunnen trekken om de kwaliteitsnormen waar nodig te optimaliseren.
5. Selectie van technieken, methodes, talen, architecturen, . . . rekening houdend met hun inherente beperkingen en het feit dat informatie over concrete oplossingen veelal commercieel is gekleurd. Het nemen van strategische beslissingen in dit verband: vb. hoe beveiligen we ons netwerk? Welk type databank? Welke rol voor formele specificaties? Het wetenschappelijk motiveren van genomen beslissingen.
6. Rapporteren—zowel schriftelijk als mondeling— over de voortgang en status van informaticaprojecten aan opdrachtgevers en experten in andere disciplines (dus niet-informatici).
7. Leiden van een groep informatici, met inbegrip van (a) het inschatten van de benodigde middelen (tijd, budget, apparatuur, mankracht, competenties); (b) taakverdeling op basis van technische competenties; (c) het plannen in de tijd van wanneer welke taken worden uitgevoerd; (d) het opvolgen en bijsturen van de planning.
8. Maatschappij. Zin hebben voor verantwoordelijkheid. Verbanden kunnen leggen tussen maatschappelijke stromingen en ontwikkelingen in de informatica en de gevolgen van hun of andermans handelen inschatten.
9. Diepgang. Heeft theoretisch inzicht en praktische ervaring met instrumenten, technieken en methodes toegepast binnen wetenschappelijk onderzoek van een bepaald deelgebied van de informatica.
10. Onderzoek en Ontwikkeling in een productgerichte omgeving. Dit houdt in (a) experimenten kunnen opzetten om vast te stellen of bepaalde technieken bruikbaar zijn voor hun bedrijf; (b) herkennen van opportuniteiten om producten en productieprocessen te verbeteren; (c) inschatten van kosten en baten van nieuwe technieken en methodes; (d) nieuwe technieken aanwenden om een strategisch voordeel op de concurrentie te creëren.
11. Fundamenteel Onderzoek. De vaardigheden hebben die nodig zijn om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te kunnen aanvatten, bijvoorbeeld met het oog op het behalen van een doctoraat. Dit houdt in (a) inzicht hebben in de actuele onderzoeksvragen binnen een deelgebied van de informatica; (b) in staat zijn om de implicaties van recente onderzoeksresultaten in te zien; (c) zelfstandig gepubliceerde resultaten of technieken kunnen toepassen in een nieuwe context.
12. Ontwerp van protocollen. Algoritmen en protocollen ontwerpen voor optimaal gebruik in hedendaagse systemen (vb., draadloze netwerken, cloud computing, …). Dergelijke algoritmen en protocollen ook analyseren en optimaliseren afhankelijk van de context waarin ze gebruikt dienen te worden.
13. Modelleren en simuleren. Het gedrag van hedendaagse systemen bestuderen (performantie, robuustheid, schaalbaarheid, …) aan de hand van modellen en simulaties.
14. Wiskundige modellering. Inschatten of een bepaald wiskundig model geschikt is voor een gegeven situatie. Snel (kleine) aanpassing aan, of variant van een bestaand model maken. Zelf eenvoudige problemen abstraheren en modelleren en de nodige inzichten en lessen trekken uit de bekomen resultaten.