Dr. Elke Loots | Medication self-management during hospitalisation in severe mental illness
Promotoren
Prof. dr. Tinne Dilles (Universiteit Antwerpen)
Prof. dr. Manuel Morrens (Universiteit Antwerpen)
Prof. dr. Bart Van Rompaey (Universiteit Antwerpen)
Juryleden
Prof. dr. Hilde Bastiaens (Universiteit Antwerpen - Voorzitter)
Prof. dr. Didier Schryvers (Universiteit Antwerpen / Psychiatrisch Centrum Duffel)
dr. Jasper Vanhoof (KULeuven / UPC)
Dr. Silvio van den Heuvel (Hogeschool Saxion [Nederland])
Abstract
Schizofreniespectrumstoornissen (SSD) en bipolaire stoornissen (BD) zijn ernstige psychiatrische aandoeningen die vaak gekenmerkt worden door aanhoudende of herhaaldelijke psychoses, wat leidt tot herval waarvoor hospitalisatie noodzakelijk is. Medicatieontrouw wordt geïdentificeerd als een belangrijke oorzaak van herval. Wij bieden de eerste systematic review met meta-analyse die een synthese weergeeft van de effectiviteit van interventies die medicatietrouw verbetert bij patiënten met SSD of een BD. Een synthese van 23 studies identificeerde 28 verschillende en complexe interventies, waaronder gedragsmatige, educatieve en gemengde benaderingen, die geëvalueerd werden tegenover standaardzorg of alternatieve interventies, met in totaal 4.238 deelnemers. De meest effectieve interventies combineerden motiverende gesprekstechnieken met patiëntspecifieke educatiesessies en toonden langetermijnverbeteringen in medicatietrouw. Deze interventies omvatten elementen van educatie en motiverende gesprekken binnen een medicatie zelfmanagementkader (MZM), wat de waarde van MZM voor patiënten met SSD of BD benadrukt.
Ondanks het belang ervan wordt MZM nog beperkt geïmplementeerd in Vlaamse psychiatrische ziekenhuizen: slechts 11 van de 48 afdelingen passen MZM toe, en slechts 4% van de opgenomen patiënten deed aan MZM tijdens de inclusieperiode van zes maanden. Het besluitvormingsproces betreffende deelname aan MZM wordt grotendeels gedeeld tussen de behandelend arts, het verpleegkundig team en de patiënt. Daarnaast is de beschikbaarheid van procedures en screeningtools om de competentie van de patiënten om hun medicatie zelf te beheren zeer beperkt.
Dit proefschrift bood geestelijke gezondheidszorgverleners, beleidsmakers en onderzoekers de mogelijkheid om een grote stap voorwaarts te zetten in het verbeteren van MZM-vaardigheden van patiënten met SSD of een BD.
Katrin Gillis | Need-based care in nursing homes: from evidence to integration in caregivers’ clinical decision-making
Promotoren
Prof. dr. Peter Van Bogaert (University of Antwerp)
Prof. dr. Linda van Diermen (University of Antwerp)
Juryleden
Prof. dr. Olaf Timmermans (HZ University of Applied Sciences [The Netherlands] - Chair)
Prof. dr. Stany Perkisas (University of Antwerp)
Prof. dr. Jan Hamers (Maastricht University [The Netherlands])
Prof. dr. Lieve Van den Block (Vrije Universiteit Brussel)
Abstract
Caregivers in nursing homes do not always respond appropriately to residents' needs and requirements. They do this by not aligning care with the resident's identity, setting different priorities, and taking actions that may compromise the resident's health status. As a result, many residents do not feel at home in a nursing home, experience life as less quality, and are at risk for adverse effects, complications, and premature death. Residents ' physical and/or psychosocial unmet needs can manifest as behavioral and mood changes.
This research shows that caregivers in nursing homes do not always recognize the unmet needs of residents and do not have sufficient insight into residents' identities and lives. As a result, they may not understand the causes of behavioral and mood changes and, therefore, may not respond to them or respond inappropriately. Caregivers also lack knowledge about alternative approaches, such as non-pharmacological treatments.
In this study, the framework of needs-based care was developed and refined. The framework supports caregivers in recognizing unmet needs in residents and going through all the steps in their clinical reasoning and decision-making to respond appropriately. It supports seeking and offering non-pharmacological alternatives in addressing behavioral and mood changes. The results of this study show a significant decrease in the rate of agitation, aggression, symptoms of depression, and nocturnal restlessness in residents with mild and moderate dementia when caregivers follow all of these steps.
Needs-based care requires caregivers to be more conscious and different in their use of time, while many of them experience high time pressures and feel there is no time for emotional support with residents and applying non-pharmacological approaches. Some caregivers also feel less competent in this regard.
One of the aims of this study was to find out whether caregivers can make time within the current and challenging work environment to apply cyclic reasoning according to needs-based care and offer non-pharmacological treatments. The results show that this is effectively possible and that delaying time among staff members - whether they work according to needs-based care or not - led to decreased emotional workload. However, this effect was greater in the teams that worked according to needs-based care. They also tailored activities more to residents and, to a lesser extent, to the structural activities offered in the nursing home.
We recommend that managers of nursing homes, who can ensure staffing by the standards, train their staff in clinical reasoning based on needs-based care to improve the quality of life and care of residents as well as the quality of work of staff. To achieve this, employees need training, support from an expert in needs-based care, relational leadership, and structural space for reflection and debriefing. This requires a mix of skills in the workplace in which advanced health practitioners are indispensable and a structural change in the standards of staff in nursing homes and clarity regarding the regulations for nurse practitioners.
To evaluate the outcomes, giving more attention to process indicators in assessing the quality of care in nursing homes is appropriate. The government can encourage nursing homes to do this by appreciating them when they demonstrate that needs-based care is secured in the organization's daily operation.
Medewerkers in woonzorgcentra slagen er niet altijd in om op een gepaste wijze te reageren op de noden en behoeften van bewoners. Dit doen ze door de zorg niet af te stemmen op de identiteit van de bewoner, door andere prioriteiten te stellen, en door acties te ondernemen die de gezondheidstoestand van de bewoner in het gedrang kunnen brengen. Hierdoor voelen veel bewoners zich niet thuis in een woonzorgcentrum, ervaren ze het leven als minder kwaliteitsvol en lopen ze risico op ongewenste effecten, complicaties en vroegtijdig overlijden. De aanwezigheid van fysieke en/of psychosociale onvervulde behoeften bij bewoners kan zich uiten in gedrags- en gemoedsveranderingen.
Dit onderzoek toont aan dat medewerkers in woonzorgcentra niet altijd de onvervulde behoeften van bewoners herkennen en dat ze onvoldoende zicht hebben op de identiteit en het leven van bewoners. Daardoor is het mogelijk dat ze de oorzaken van gedrags- en gemoedsveranderingen niet begrijpen en er dan ook niet of niet-gepast op reageren. Medewerkers hebben bovendien onvoldoende kennis over alternatieve aanpakken, zoals niet-farmacologisch behandelingen.
In dit onderzoek werd het kader van behoeften gebaseerde zorg ontwikkeld en verfijnd. Het kader ondersteunt medewerkers in het herkennen van onvervulde behoeften bij bewoners en het doorlopen van alle stappen in hun klinisch redeneren en besluitvorming om op een gepaste wijze te reageren. Het ondersteunt in het zoeken naar en aanbieden van niet-farmacologische alternatieven in de aanpak van gedrags- en gemoedsveranderingen. De resultaten van dit onderzoek tonen een belangrijke daling in de mate van agitatie, agressie, symptomen van depressie en nachtelijke onrust bij bewoners met milde en matige dementie wanner medewerkers al deze stappen doorlopen.
Behoeften gebaseerde zorg vraagt van medewerkers om bewuster en anders om te gaan met tijd, terwijl velen van hen een hoge tijdsdruk ervaren en het gevoel hebben dat er geen tijd is voor emotionele steun bij bewoners en het toepassen van een niet-farmacologische aanpak. Sommige medewerkers voelen zich hierin ook minder competent.
Eén van de doelstellingen van dit onderzoek was te achterhalen of het mogelijk is voor medewerkers om binnen de huidige en uitdagende werkomgeving tijd te maken om het cyclisch redeneren volgens behoeften gebaseerde zorg toe te passen én niet-farmacologische behandelingen aan te bieden. De resultaten tonen aan dat dit effectief mogelijk is en dat vertragen in de tijd bij medewerkers – of ze nu volgens behoeften gebaseerde zorg werken of niet – tot een daling van hun emotionele werkbelasting leidde. Dit effect was echter groter in de teams die volgens behoeften gebaseerde zorg werkten. Zij stemden de activiteiten ook meer af op bewoners en in mindere mate op het structureel activiteiten aanbod in het woonzorgcentrum.
We bevelen managers van woonzorgcentra, die een personeelsbestaffing conform de normeringen kunnen garanderen, aan om hun medewerkers op te leiden vanuit het klinisch redeneren vanuit behoeften gebaseerde zorg en zo de kwaliteit van leven en van zorg van bewoners én de kwaliteit van werken van medewerkers te verbeteren. Om dit te realiseren hebben medewerkers nood aan opleiding, ondersteuning van een expert in behoeften gebaseerde zorg,
relationeel leiderschap en structurele ruimte voor reflectie en debriefing. Hiervoor is een mix van skills op de werkvloer nodig waarbij de inzet van advanced health practitioners onmisbaar is. Dit vraagt een structurele wijziging van de normering van medewerkers in woonzorgcentra en duidelijkheid omtrent de regelgeving voor nurse practitioners.
Om de uitkomsten hiervan te evalueren, is het aangewezen om meer aandacht te geven aan procesindicatoren in de beoordeling van de kwaliteit van zorg in woonzorgcentra. De overheid kan woonzorgcentra hiertoe stimuleren door hen te waarderen wanneer zij aantonen dat behoeften gebaseerde zorg geborgen is in de routine van de dagelijkse werking van de organisatie.
Dr. Francis Somville | Burnout among Emergency Physicians: from detection to prevention
Promotoren
Prof. dr. Erik Franck (Universiteit Antwerpen)
Prof. dr. Peter Van Bogaert (Universiteit Antwerpen)
Juryleden
Prof. dr. Filip Van den Eede (Universiteit Antwerpen - voorzitter)
Prof. dr. Didier Schryvers (Universiteit Antwerpen)
Prof. dr. Ives Hubloue (Vrije Universiteit Brussel)
Prof. dr. Gwendolyn Portzky (UGent)
Abstract
Summary
This thesis compiles and analyzes five distinct chapters, each shedding light on the multifaceted challenges faced by healthcare professionals, particularly emergency physicians, in their honorable pursuit of saving lives and preserving the well-being of patients. Collectively, these chapters emphasize the critical importance of addressing the issues of work stress, burnout, and psychological well-being in the emergency medicine field.The first chapter provides a background to the issues addressed in this dissertation. The objective to investigate the occupational well-being; personality Type D; association of perceived stress, resilience, burnout and an intervention SMART-EM study of emergency physicians that is intended. With a brief overview of the various chapters and a table showing the various predictors and outcomes used in the research chapters.The second chapter presents a comprehensive review of the past decade's research, revealing the consistently higher levels of burnout experienced by emergency physicians compared to their peers in healthcare. It highlights the intricate interplay between work-related factors, personal characteristics, and the development of burnout, underscoring the importance of addressing these challenges to preserve the quality of care provided.The third chapter delves into the influence of Type D personality traits on burnout among hospital and emergency physicians. It suggests that Type D personality may serve as a personality-related risk factor for burnout, particularly among emergency physicians. This underscores the imperative of integrating personalized prevention measures into support systems for healthcare professionals.The fourth chapter unveils the profound impact of the COVID-19 pandemic on physicians working in emergency departments. It underscores the prevalence of occupational hazards, including infectious diseases, physical risks, workplace violence, and the threat of burnout, with an acute focus on the added burden of COVID-19. The findings underscore the urgent need for comprehensive strategies 6and support systems to safeguard the physical and mental well-being of these dedicated healthcare professionals.The fourth chapter introduces the "Stress Management and Resiliency Training (SMART-EM) program," offering a promising tool to mitigate stress, burnout, and enhance resiliency and quality of life among emergency physicians. The study reveals statistically significant improvements in perceived stress, quality of life, and burnout among participants in the SMART-EM program, further emphasizing the need for tailored interventions to address the well-being of healthcare providers.The sixth chapter presents findings from a pilot intervention study that examined the effectiveness of the SMART-EM program in reducing stress and burnout while promoting resilience. The study demonstrates the program's potential to improve perceived stress, quality of life, and well-being, providing a valuable tool for mitigating stress among emergency physicians.Finally, the seventh chapter provides a look at the second through sixth chapters that together reflect the critical need for a comprehensive approach to addressing the well-being of emergency physicians. Strategies should include comprehensive support systems, tailored interventions, and an understanding of the complex interplay between individual personality traits, work-related factors, and the development of burnout. The findings call for ongoing research and the development of targeted programs to preserve the physical and mental well-being of those dedicated to saving lives in high-pressure emergency departments.
Samenvatting
Dit proefschrift bevat en geeft een analyse van zeven afzonderlijke hoofdstukken, die elk een licht werpen op de veelzijdige uitdagingen waarmee gezondheidszorgprofessionals, met name spoedgevallenartsen, worden geconfronteerd in hun eervol streven om levens te redden en het welzijn van patiënten te behouden. Deze hoofdstukken benadrukken gezamenlijk het cruciale belang van het aanpakken van de problemen van werkstress, burn-out en psychologisch welzijn op medisch gebied van spoedgevallenartsen.Het eerste hoofdstuk biedt een achtergrond voor de vraagstukken die in dit proefschrift aan de orde komen. De doelstelling van deze thesis is om het welzijn op het werk te onderzoeken; persoonlijkheidstype D; associatie van waargenomen stress, veerkracht, burn-out en een interventie-SMART-EM-onderzoek van spoedgevallenartsen. Met een kort overzicht van de verscheidene hoofdstukken en een tabel waarin wordt weergegeven welke voorspellende factoren en uitkomsten ergebruikt zijn in de research hoofdstukken. Het tweede hoofdstuk presenteert een uitgebreid overzicht van het onderzoek van de afgelopen tien jaar, waarbij de consistent hogere niveaus van burn-out worden onthuld die spoedgevallen artsen ervaren in vergelijking met hun collega's in de gezondheidszorg. Het benadrukt de ingewikkelde wisselwerking tussen werk gerelateerde factoren, persoonlijke kenmerken en de ontwikkeling van burn-out, en onderstreept het belang van het aanpakken van deze uitdagingen om de kwaliteit van de geboden zorg te behouden.Het derde hoofdstuk gaat in op de invloed van Type D-persoonlijkheidskenmerken op burn-out onder ziekenhuis- en spoedeisende hulpartsen. Het suggereert dat Type Dpersoonlijkheid kan dienen als een persoonlijkheid gerelateerde risicofactor voor burn-out, vooral onder spoedgevallen artsen. Dit onderstreept de noodzaak om gepersonaliseerde preventiemaatregelen te integreren in de ondersteuningssystemen voor gezondheidszorgprofessionals.Het vierde hoofdstuk onthult de diepgaande impact van de COVID-19-pandemie op artsen die op spoedgevallen afdelingen werken. Het onderstreept de prevalentie van beroepsrisico’s, waaronder infectieziekten, fysieke risico’s, geweld op de werkplek en 8het schrikbeeld van burn-out, met een acute nadruk op de extra last van COVID-19. De bevindingen onderstrepen de dringende behoefte aan alomvattende strategieën en ondersteuningssystemen om het fysieke en mentale welzijn van deze toegewijde gezondheidszorgprofessionals te beschermen.Het vijfde hoofdstuk introduceert het ‘Stress Management and Resiliency Training (SMART-EM)-programma’, dat een veelbelovend hulpmiddel biedt om stress en burn-out te verminderen en de veerkracht en kwaliteit van leven van spoedgevallen artsen te verbeteren. De studie onthult statistisch significante verbeteringen in waargenomen stress, kwaliteit van leven en burn-out onder deelnemers aan het SMART-EM-programma, wat de noodzaak van op maat gemaakte interventies om het welzijn van zorgverleners aan te pakken verder benadrukt.Het zesde hoofdstuk presenteert bevindingen uit een pilot-interventiestudie waarin de effectiviteit van het SMART-EM-programma werd onderzocht bij het verminderen van stress en burn-out en het bevorderen van veerkracht. De studie toont het potentieel van het programma aan om waargenomen stress, kwaliteit van leven en welzijn te verbeteren, en biedt daarmee een waardevol instrument voor het verminderen van stress bij spoedgevallen artsen.En het zevende hoofdstuk geeft een kijk op de het tweede tot en met zesde hoofdstuk die dan gezamenlijk de cruciale behoefte aan allesomvattende benadering om het welzijn van spoedgevallen artsen aan te pakken weergeeft. Strategieën moeten alomvattende ondersteuningssystemen, op maat gemaakte interventies en inzicht in de complexe wisselwerking tussen individuele persoonlijkheidskenmerken, werk gerelateerde factoren en de ontwikkeling van burn-out bevatten. De bevindingen vragen om doorlopend onderzoek en de ontwikkeling van gerichte programma's om het fysieke en mentale welzijn te behouden van degenen die zich inzetten voor het redden van levens in spoedgevallen departementen die onder hoge druk staan.
Dr. Naomi Aerts | Primary prevention of cardiovascular diseases in Belgian primary health care. Development and implementation of a comprehensive intervention program in general practice and community settings in Antwerp
Promotoren
Prof. dr. Hilde Bastiaens (Universiteit Antwerpen)
Prof. dr. Lieve Peremans (Universiteit Antwerpen)
Prof. dr. Peter Van Bogaert (Universiteit Antwerpen)
Juryleden
Prof. dr. Bart Van Rompaey (Universiteit Antwerpen - voorzitter)
Prof. dr. Steven Haine (Universiteit Antwerpen)
Prof. dr. Ellen Vlaeyen (UHasselt)
Dr. Judith Jelsma (VU Amsterdam [Nederland])
Abstract
Cardiovascular diseases (CVD) are the world’s leading cause of morbidity and mortality, placing a disproportionately higher burden in populations with a low socio-economic status. Nearly 75% of premature CVD deaths are preventable. Healthy lifestyle behaviour is important in the prevention of CVD and its modifiable risk factors. However, a critical research-practice gap remains on the implementation of structured preventive interventions. Horizon 2020 funded ‘Scaling-up Packages of Interventions for cardiovascular disease prevention in selected sites in Europe and sub-Saharan Africa’ (SPICES) project aimed to implement a multicomponent intervention package in different contexts. This PhD outlines part of the SPICES project activities. The general objective of this thesis was to develop and implement a comprehensive intervention program for the primary prevention of CVD in primary health care (PHC) and community settings in Belgium. This implementation research project applied principles of participatory action research and mixed-methods evaluation, using the Consolidated Framework for Implementation Research and RE-AIM. During the implementation process, we conducted exploratory qualitative research, systematic literature review, contextual analysis, multi-method intervention development and contextualization, and formative process evaluation of the implementation. Our research activities showed that to reach vulnerable populations for prevention and to maximize intervention effectivity, programs should be delivered by multi- or interdisciplinary teams in PHC and community settings. However, the current link between PHC and the community is unclear. Moreover, Belgian general practice is urging for well-defined task descriptions for interprofessional collaboration and systematic support for the sustainable integration of practice nurses. The SPICES program consisted of two main components: 1) a CVD risk profiling component using the Non-Laboratory INTERHEART Risk Score, and 2) a coaching component including behaviour change strategies and motivational interviewing. Contextualization was necessary to overcome identified barriers. Our evaluation demonstrated the high potential of general practice and existing community organizations for preventive interventions. Prioritizing prevention, stakeholder engagement, compatibility with existing systems, upskilling competence profiles, supportive financial and regulatory frameworks, and a strong PHC-community link, were identified as crucial factors to increase implementation success and sustainability of prevention programs. Our findings urge healthcare systems to move towards a community health model integrating health and social care to strengthen health promotion and cardiovascular disease prevention efforts. This requires aligning policy, legislative and financial systems with the current and future challenges of PHC. Furthermore, collective efforts are needed across sectors to improve health in all communities, including vulnerable populations.