De joodse kant van Albert Einsteins leven
donderdag 13 februari 2003
Prof. dr. Wout Van Bekkum - Universiteit Groningen
Albert Einstein, de wereldberoemde geleerde die een groot stempel heeft gedrukt op de ontwikkeling van natuur-, schei-, wis- en sterrekunde, is een prachtig voorbeeld van de welhaast paradoxe benadering van het moderne Jodendom. Nooit verloochende hij zijn afkomst, maar tegelijk wenste hij volledig als wereldburger te worden erkend en op geen enkele wijze door zijn identiteit te worden belemmerd. Einstein maakte interessante keuzes voor en tegen bepaalde stromingen in het moderne Jodendom. Deze lezing is erop gericht die keuzes te belichten en af te zetten tegen de historische gebeurtenissen die in Einstein's leven een rol speelden in de onvrijwillige stappen die hij moest zetten om als joods individu te overleven. Naarmate zijn macht en invloed groeide, werd hij meer en meer op de proef gesteld wat betreft zijn uiteindelijke solidariteit met wat Joden in Europa en elders overkwam. De schets die hier wordt geboden is rijkelijk voorzien van citaten en voorbeelden om zo dicht mogelijk bij de waarheid te kunnen komen van de joodse kant van Albert Einsteins leven.
Wout J. van Bekkum is hoogleraar Semitische Talen en Culturen aan de Rijksuniversiteit Groningen. Tot 2001 was hij hoogleraar Modern Jodendom aan de Universiteit van Amsterdam. Momenteel werkt hij aan een boek over joods Europa, 1800-2000. Zijn specialismen liggen in de middeleeuws-Hebreeuwse en Judaeo-Arabische literatuur en cultuur.
Filosoferen in het Jiddisch: Reilen en zeilen van een tijdschrift
donderdag 20 februari 2003
Prof. dr. Schlomo Berger - Universiteit Amsterdam
DAVKE is een filosofisch tijdschrift dat in Argentinië tussen 1949 en 1982 verschenen is. De redacteur, Shloyme Suskovitch, probeerde een ander soort tijdschrift uit te geven. Het moest een publicatie worden, die een 'wezenlijk' essay over filosofie en het denken bevordert. Het moest de lezer een beschouwing van een intellectueel probleem aanbieden en hem de verbanden tussen het joodse en niet joodse denken duidelijk maken. Bovendien moest het joodse denken aan een breder publiek gepresenteerd worden. Dit programma is in 83 afleveringen uitgewerkt. Wat waren de ideeën die de basis van de onderneming vormden? Hoe werden die ideeën in praktijk gebracht? Welke visie van Joodse en Jiddische cultuur is gestimuleerd? Is DAVKE geslaagd? Wat is het historisch belang van DAVKE? Na een beschrijving van DAVKE's achtergrond en essays, zullen die vragen aan bod komen en zal een poging tot het beantwoorden hiervan ondernomen worden.
Shlomo Berger is docent Hebreeuws en joodse studies aan de Universiteit van Amsterdam. Hij onderzoekt Joodse (en meestal Jiddische) cultuur in de vroegmoderne periode (1500-1800 eeuw). In 1996 publiceerde hij een studie over de invloed van klassieke retorica op de Sephardim in Amsterdam: Classical oratory and the Sephardim of Amsterdam: the tratado de la retorica of Moshe Raphael de Aguilar (Hilversum 1996). In 2002 verschijnen Travels among Jews and gentiles: Abraham Levie's travelogue(Amsterdam 1764) (Brill-Styx 2002). Twee nieuwe studies zijn in voorbereiding: een over het Jiddische filosofische tijdschrift 'Davke' en een andere over 'paratexts' in Amsterdamse boeken tussen 1640 en 1815.
Gebruikt verleden: De politieke betekenis van de Tweede Wereldoorlog in België (1945-2000)
donderdag 27 februari 2003
Dr. Rudi Van Doorslaer - Studie- en documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (SOMA)
Meer dan vele historici zo'n tien jaar geleden voorspelden blijft de Tweede Wereldoorlog een referentie in de hedendaagse politiek en in het maatschappelijk leven. Ontegensprekelijk neemt in de culturele herinnering vandaag de jodenvervolging een dominante plaats in. Ook in de politiek, getuige hiervan het nieuwe 'Vlaamse Holocaustmuseum', is de judeocide een ethische ijkpunt geworden van ons democratisch staatsbestel. Dit is evenwel lang niet altijd zo geweest, in feite is dit zelfs een vrij recent fenomeen. Gedurende de decennia na de bevrijding, toen de sociale herinnering van de direct betrokkenen dominant was, bleef de jodenvervolging zo goed als helemaal afwezig. De oorlog werd zo goed als onmiddellijk de inzet van een politieke strijd tussen links en rechts, tussen vrijzinnig en katholiek en wellicht vooral tussen Vlamingen en Franstaligen. De verzetsherinnering was scherp verdeeld (koningskwestie) en de collaboratieherinnering werd een instrument in de electorale strategie van een deel van de CVP. Daardoor werd de collaboratieherinnering uit de marginaliteit gehaald en kwamen Vlaanderen en Franstalig België diametraal tegenover elkaar te staan. Pas in de jaren tachtig, later dan in de ons omringende landen, kwam hierin verandering. De media stortten zich op de oorlogstaboe's, Vlaanderen seculariseerde, de zuilen brokkelden af, de staatshervorming gaf aan de regio's en gemeenschappen steeds meer autonomie en het wetenschappelijk onderzoek van historici en politicologen creëerde de kritische basis voor een nieuwe invulling van de oorlogsgeschiedenis. Maar ook de culturele globalisering speelde een rol en mede hierdoor kwam de betekenis van de ook in België/Vlaanderen grootste groep van slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog, met name de joodse groep, volop in schijnwerpers te staan. Het lijkt erop dat met de aanwas van de antidemocratische stromingen in de 21ste eeuw, de oorlog opnieuw in het centrum staat van het actuele politieke gebeuren. Voor de historici is het belangrijk dat zij steeds opnieuw de kritische spiegel blijven van het politieke gebruik dat nu al meer dan een halve eeuw van de Tweede Wereldoorlog werd gemaakt.
Rudi Van Doorslaer is doctor in de geschiedenis aan de Universiteit Gent. Hij is werkleider bij het SOMA (Studie- en documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij). Tot 2001 was hij onderzoeksdirecteur bij de Studiecommissie Joodse Goederen. Hij publiceerde over de joodse geschiedenis, de geschiedenis van het communisme het verzet en de Tweede Wereldoorlog in het algemeen.
Cinematography of the Holocaust. Iconography of the Annihilation of European Jewry
donderdag 13 maart 2003
Ronny Loewy - Deutsches Filmmuseum / Fritz Bauer Institut Frankfurt am Main
This lecture is an introduction to the Internet edition of the database of the "Cinematography of the Holocaust", a project of the Fritz Bauer Institute. The widespread dissemination of picture-storing media means that visual sources are assuming an ever greater social significance. A precarious situation has already arisen in the field of contemporary history, in particular, because the humanities have so far given priority to written documents. As a result, a considerable amount of catching up has to be done as regards cinematographic sources and their importance both for the historical process itself, and for the formation of a consciousness of history. Compared to written sources, pictorial sources offer significant educational advantages due to their apparently authentic character. For the same reason, however, they also harbour risks and problems which demand that research in the fields of the reception theory and source criticism devote more attention to them.
If the Holocaust is spoken of here as a focus, what is meant by this term is not a limitation of the scope of the documentation, but a thematic and interpretative point of reference in the face of the abundance of relevant material. It indicates that in addition to the anti-Semitic annihilation policy against the European Jews other groups too, were affected by the National Socialist mass crimes. Therefore the genocide perpetrated against the Sinti and Roma, the enslavement of "Slav peoples", the National Socialist murder of the sick, as well as the exploitation of slave labourers are to be included in the documentation.
The term Holocaust also refers to the fact that any reconstruction of the events must recognize and describe the opposing perspectives in the film documents, in front of and behind the camera, of perpetrators, victims and liberators. The lecture will include the presentation of some short films.
Ronny Loewy was born in Tel Aviv, Israel on April 10, 1946. He studied Sociology and works for the Deutsches Filmmuseum in Frankfurt/Main. He is Project Manager of "Cinematography of the Holocaust" in cooperation with the Fritz Bauer Institute. He was curating in the 1987 exhibition "From Babelsberg to Hollywood. Film Emigration out of Nazi Germany". He has written publications on "Film in Exile" and "Yiddish Cinema". In 1983 he directed and scripted with Hans Peter Kochenrath and Walter Schobert The Yiddish Cinema, in 1992 with Inge Classen Once Upon A Time In Yiddishland. In 1995 he shared direction and script creation of Auschwitz - Five Days In November with Cilly Kugelmann and Hanno Loewy. In 1996 he directed with Alexander Bohr Willi Münzenberg Or The Art Of Propaganda. Ronny Loewy is co-publisher of the magazine "Filmexil". He lives in Frankfurt am Main.
Het ontstaan van Israël: Een nieuwe theorie
donderdag 20 maart 2003
donderdag 27 maart 2003
Prof. dr. Antoon Schoors - KULeuven
Over het ontstaan van Israël bij het begin van de IJzertijd zijn er drie modellen in omloop: dat van de verovering in een militaire campagne (het model van de Bijbel, vnl. het boek Jozua), dat van de vreedzame infiltratie van nomaden uit de woestijn (A. Alt) en dat van de opstand van verdrukte Kanaänieten tegen het regime van de Kanaänitische stadsstaten (G. Mendenhall, N.K. Gottwald). Door een gedetailleerd onderzoek van alle relevante archeologische gegevens en de voltooiing van zijn 'Land of Ephraim Project' heeft Israël Finkelstein (Universiteit van Tel Aviv) een nieuw model ontwikkeld van een golfbeweging van nomadisering en latere resedentarisering van dezelfde bevolkingsgroepen over een lange tijd. De latere Israëlieten en hun voorouders zijn dus altijd al in Kanaän aanwezig geweest. Andere Israëlische onderzoekers hebben hierbij aanvullingen en correcties aangebracht.
Antoon Schoors is doctor in de Theologie en doctor in de Bijbelwetenschappen. Hij is Professor emeritus aan de KULeuven aan het departement Oosterse Studies, met leeropdracht Hebreeuws, Aramees, Ugaritisch en Archeologie van Syro-Palestina.
The other Memory - Jewish Authors in German postwar Fiction
donderdag 3 april 2003
Prof. dr. Stephan Braese - Universiteit Bremen
The lecture will show that the German postwar culture was constitutively characterized by a difference of memories - a difference which was realized by the majority of the non-Jewish Germans as a competition to win. This difference was rooted in the different experience of the Third Reich: Whereas most of the Germans participated in manifold ways in the Third Reich and the war - as party-members, as fellow-travelers, as soldiers, as perpetrators -, the Jewish experience of the Nazi era was formed by misery, exile, perpetration, loss. Already in its very beginning, German postwar literature tried to expel this different memory of the Nazi years from the project of a 'new' German literature as a national narrative. Although the tiny group of Jewish writers of German language who have been active in the postwar decades never have had a real chance to predominate this narrative, a precise reading of the German postwar literature and its discourses reveals the central meaning of this specific competition - and of the other memory which never should be really admitted to German postwar culture.
Stephan Braese, born 1961. Studies of German literature, history and didactics of higher education at University of Hamburg. Erstes Staatsexamen 1987. Dr. phil. 1994. 1994/95 grant of the Kurt-Tucholsky-Stiftung Hamburg (New York, Tel Aviv/ Jerusalem). 1995-97 Postdoc-Fellow of Franz Rosenzweig Research Center for German-Jewish Literature and Cultural History at Hebrew University Jerusalem. 1997-2000 Lehrbauftragter at University of Hamburg and University of Bremen. 2000 Habilitation. Since 2000 Privatdozent für Neuere deutsche Literatur at University of Bremen. 2002 Gastprofessor fuer interdisziplinaere Holocauststudien at Johann Wolfgang Goethe Universitaet Frankfurt am Main. 2002/03 Vertretungsprofessor für Neuere deutsche Literatur mit dem Schwerpunkt 18. und 19. Jahrhundert at University of Bremen. Numerous publications on German exile literature, German postwar and contemporary literature and literature of the enlightenment. Die andere Erinnerung - Juedische Autoren in der westdeutschen Nachkriegsliteratur, Berlin 2001. Most recent: ed. (with Werner Irro), Konterbande und Camouflage - Szenen aus der Vor- und Nachgeschichte von Heinrich Heines marranischer Schreibweise, Berlin 2002.
Bergson en Kafka: Twee authentieke getuigen van de crisis der burgerlijke moraal
donderdag 8 mei 2003
Prof. em. dr. Hubert Dethier - Vrije Universiteit Brussel / Universiteit Amsterdam
Gezien in de lijn van de geschiedenis der wijsgerige gedachte in het westen, heeft Henri Bergson (1859-1941) gepoogd de moraal van de burgerlijkheid kleur en reliëf te verschaffen. Ook hij heeft getracht de enkeling van de druk en de vermorzeling van de moderne maatschappij te redden. In dit opzicht heeft Bergson weer aangeknoopt bij J.J. Rousseau en heeft hij langs een omweg het streven naar universalisme van Kant hernomen, zonder zijn moraal van de plicht te aanvaarden. Bergson poogde een verzoening te brengen tussen het universalisme en het nationalisme enerzijds, de algemeenheid en het individualisme anderzijds. Franz Kafka (1883-1924) ontmoeten wij wanneer wij in een diepe crisis zijn geraakt, wanneer al hetgeen men ons heeft geleerd te vereren, ontkleurd en belachelijk is geworden, wanneer wij angstig voor het eigen leven staan en er de slotsom van maken. Kafka is geen sociale hervormer, hij zet tot geen daden aan, hij toont zelfs geen weg zoals een profeet het zou doen. Stil en zwijgend denkt hij het eigen losgescheurde leven door, te midden van de anderen, ingetogen en diep bedroefd maakt hij aan zichzelf het proces. Er bestaat geen enkele schrijver in heel de wereldliteratuur die dat op zulke bescheiden en doorgaande wijze deed als Kafka. Hij is geen J.J. Rousseau, die fier is zijn zonden te mogen opbiechten of geen St. Augustinus, die biecht om vergiffenis te krijgen. Kafka heeft zich losgescheurd van elke gemeenschap, hij heeft geen gemeenschappelijke taal meer met de anderen, daarom doet hij zichzelf een proces aan. In naam van wie, van welke criteria? Het proces geschiedt in naam van een nieuwe gemeenschap. De diepe wanhoop van Kafka houdt daarom een nieuwe hoop in. Hij heeft zijn crisis nooit opgelost en heel vaag heeft hij een nieuwe gemeenschap op het einde van zijn leven ontwaard. Zo zal hij dan voor mensen, die op hun beurt hun crisis niet opgelost hebben, een ontmoeting zijn die tot inkeer stemt.
Hubert Dethier is hoogleraar emeritus aan de Vrije Universiteit Brussel en de Universiteit van Amsterdam. Hij doceerde Filosofie van de Oudheid, Filosofie van de Middeleeuwen, Geschiedenis der godsdiensten, Filosofie en Kritiek van de Religie, Esthetica en Cultuurfilosofie. In 1967 promoveerde hij met een proefschrift over Pietro Pomponazzi, vrijgeest van de dubbele waarheid. Op zijn naam staan verschillende publicaties over Joodse en Arabische filosofie, met name over Averroës, Maimonides en Leone Ebreo. Van zijn hand zijn o.m. vier delen over De Beet van de Adder (VUB Press) en vijf delen Summa averroïstica (Universitaire publicaties), een geschiedenis van de filosofie Het gezicht en het raadsel (VUB Press) en een Geschiedenis van het atheïsme (Houtekiet). In 1997 behaalde hij de prijs van het vrijzinnig humanisme. Hij was titularis van de George Sarton leerstoel aan de Rijksuniversiteit Gent tijdens het academiejaar 2001-2002.
Wat maakt 'Joodse literatuur' tot Joodse literatuur?
donderdag 15 mei 2003
Prof. dr. Irene Zwiep - Universiteit Amsterdam
Wanneer wij spreken over joodse literatuur, dan lijken wij te impliceren dat die literatuur iets bevat, wat haar ook daadwerkelijk joods maakt. Als dat zo is, dan zouden we dat joodse bestanddeel in de teksten in principe aan moeten kunnen wijzen. Dat blijkt in de praktijk echter lang niet altijd eenvoudig, en dat heeft verschillende oorzaken. Om te beginnen bestaat er in deze postmoderne tijden bitter weinig consensus over het begrip 'joods'. De tijden dat jodendom, en dus ook joodse literatuur, louter werden gedefinieerd in termen van religie en traditie lijken voorbij en er is allengs meer ruimte ontstaan voor meer individuele joodse identiteiten. Een vergelijkbare meerduidigheid zien we in de literatuur, en dat zeker niet alleen in de (post)moderne tijd. De literatuur van joden heeft nooit op zichzelf gestaan. Of het nu gaat om talmoedische aggada of om een Hebreeuwse roman uit de negentiende eeuw, het werk van joodse auteurs heeft altijd raakvlakken gehad met andere literaire tradities. Om in dat complexe spel van factoren de 'essentiële joodse component' aan te wijzen, vergt een goede definitie, veel kennis en geduldige lectuur. Om dit aan den lijve te ondervinden zullen we, aan de hand van literaire fragmenten uit verschillende perioden, op zoek gaan naar die essentiële component. Al was het maar om te ontdekken, dat op die zoektocht een sleutelrol is weggelegd voor de - al dan niet joodse - lezer.
Irene Zwiep is hoogleraar Hebreeuws, Aramees en Joodse Studies aan het Juda Palache Instituut van de Universiteit van Amsterdam. Zij publiceert op het terrein van de middeleeuwse en (vroeg)moderne joodse cultuurgeschiedenis, en in het bijzonder over joods taalkundig denken.
Literatuur en identiteit: Tussen particularisme en metaforisering
ter vervanging van de lezing van prof. Mark Gelber die niet doorgaat op donderdag 22 mei 2003 maar opnieuw zal worden opgenomen in het programma van het academiejaar 2003-2004.
Open panel Discussie
Literatuur en identiteit: tussen particularisme en metaforisering
donderdag 22 mei 2003
UFSIA Rodestraat 14 Antwerpen
auditorium R.013
Elisabeth Bekers (UFSIA)
Liesbeth Haagdorens (UIA)
Vivian Liska (UIA)
Katrien Vloeberghs (UIA)
Een korte en toegankelijke presentatie van een aantal stellingen door onderzoekers binnen een marginale / liminale literatuur (joodse literatuur, kinderliteratuur, Afrikaanse literatuur, Exilliteratur) wordt gevolgd door een open discussie tussen panelleden en alle andere deelnemers aan de avond.
De complexe relatie tussen literatuur en identiteit is zeer vaak de drijvende kracht achter de aandacht voor een gemarginaliseerde literatuur. In hoeverre kunnen deze literaturen op een gemeenschappelijke noemer gebracht worden, wat is de betekenis van het feit dat het in alle gevallen om "literatuur" gaat? Hoe verhoudt onderzoek naar marginale / liminale literatuur zich tot de benadering van identity politics? De studie van deze literaturen blijkt zich te bewegen binnen een spanningsveld tussen particularisme en metaforisering. Hoe staan particularisme en essentialisme met elkaar in verbinding? Wat gebeurt er wanneer universele betekenis wordt toegeschreven aan een bepaalde bevolkingsgroep of ervaring via een proces van metaforisering? (bv ballingschap als uitdrukking voor de conditie van existentiële onbehuisdheid; de figuur van het kind als de belichaming van universeel-menselijke potentialiteit; de jood als paradigmatische verwijzing naar alle vervolgden op aarde, enz.)
Mémoires, mentalités religieuses, art funéraire: La partie juive du cimetière de Dieweg à Bruxelles (1845-1945) (part 1)
donderdag 5 juni 2003
Philippe Pierret - Joods Museum van België
L'épitaphier juif du Dieweg, telle une bibliothèque de pierre dont les ouvrages furent écrits par une communauté d'hommes et de femmes issus de quinze pays différents, constituera le matérial de base de cette thèse. Les épitaphes, examinées comme des documents originaux desquels nous aurons pris soin d'extraire les empreintes historiques, sociologiques, épigraphiques et artistiques, projetteront un éclairage neuf sur la pensée juive contemporaine.
Plus que centenaire, l'épitaphier ucclois constitue un témoignage jusqu'ici négligé de l'histoire du judaïsme belge. Considérant l'épitaphier dans son ensemble, on s'aperçoit qu'il navigue sans cesse entre tradition et modernité, dans sa littérature comme dans son support lithique.
De même que nous ne pouvions au terme du sondage systémique des sépultures du XIXème siècle confirmer un déclin massif de la pratique religieuse et de l'usage de l'hébreu, son corollaire l'épitaphier du Dieweg au Xxème conserve ses qualités de corpus littéraire et transitoire, nous devons aujourd'hui ajouter celles de fluctuant et de contingent. À l'aube du Xxème siècle, on se trouve en présence d'un nouveau corpus d'inscriptions funéraires ouvrant une autre période charnière du judaïsme belge, de la Première Guerre mondiale à nos jours. Avec l'hébreu, revenu « en force » durant l'entre-deux-guerres, les populations plus traditionnelles de l'Europe de l'Est, principalement de Pologne et de Russie, réintroduisent des usages presque disparus comme l'usage de la simple stèle avec son texte unilingue en hébreu. L'adoption dans les années 1890 d'un nouveau type d'inhumation collectif, le caveau commun, devaient poursuivre le processus de transformation des us et coutumes en matière d'inhumation.
Le catalogue des épitaphes représente une mémoire collective que le sondage d'abord, l'inventaire ensuite, n'ont pas épuisée. La base de données a montré ses carences en données biographiques, faisant ressortir avant tout la catégorie des notabilités bruxelloises, minorant la majorité des personnes, de condition plus modeste. Enfin, la désaffectation du Dieweg survenue en 1946 ne nous a pas permis de percevoir distinctement l'apport de trois « nouveaux » courants, principalement véhiculés par les populations venues d'Europe centrale, à savoir l'orthodoxie, le communisme et le sionisme.
deuxième partie: jeudi 13 mai 2004 à 20.00 heures
Mémoires, mentalités religieuses, art funéraire: la partie juive du cimetière du Dieweg à Bruxelles (part 2)