MIOS is een onderzoeksgroep in beweging. Lees hieronder de laatste MIOS nieuwtjes, in de vorm van persberichten, mededelingsberichten, oproepen voor respondenten voor lopende studies, ...

MIOS werkt mee aan brochure over pesten voor leerkrachten "Samen sterk!"

Voorblad.PNG

Samen sterk! Leerkrachten tegen pesten en voor harmonie in de klas

Samen met Hilde Colpin, Gie Deboutte en Chloe Finet, werkten MIOS-leden Heidi Vandebosch en Paulien Decorte aan een brochure vol tips over pesten in de klas voorkomen en aanpakken.

Download de brochure en ontdek welke rollen leerkrachten spelen!

Onderzoek naar het online gedrag van ouderen: "Ook 66-plussers doen aan online agressie"

Onderzoekers van de Universiteit van Tilburg en UAntwerpen bevraagden 2000 Belgische volwassenen tussen 19 en 79 jaar over hun ervaringen met online agressie als dader en slachtoffer. Het onderzoek toonde aan dat ook 66-plussers aan online agressie doen.

Online agressie of het opzettelijk kwetsen van anderen online wordt vooral bestudeerd bij jongeren en jongvolwassenen. “Maar daders en slachtoffers van online agressie zijn te vinden in alle leeftijdsgroepen,” zeggen prof. Sara Pabian en prof. Heidi Vandebosch. Hoewel het hoogste percentage daders en slachtoffers te vinden was in de jongste leeftijdscategorie (18-25 jaar) vonden de onderzoekers dat ook een aanzienlijk deel van de oudere leeftijdsgroepen recent dader of slachtoffer was van online agressie.

Oudere daders van online agressie praten hun gedrag goed vanuit bepaalde overtuigingen.

“Ongeveer twee op de tien 66-plussers gaf toe recent online agressief te zijn geweest en drie op de tien was recent slachtoffer van online agressie. Bij jongvolwassenen (18-25) was zes op de tien recent dader en vijf op de tien recent slachtoffer,” legt Pabian uit.

Zelf doelwit geweest

De onderzoekers zochten ook naar verklaringen waarom volwassenen online agressief zijn. Bij alle leeftijdsgroepen vonden ze een verband tussen zelf het doelwit geweest te zijn en online agressief gedrag, maar dit verband was het sterkst bij jongvolwassenen (18-25). Bij de oudere leeftijdscategorieën werd online agressief gedrag eerder verklaard door bepaalde overtuigingen die daders hebben om hun gedrag goed te praten.

“Voorbeelden zijn victim blaming of de overtuiging dat slachtoffers het aan zichzelf te danken hebben dat ze aangevallen worden online, maar ook de overtuiging dat er geen ernstige gevolgen zijn voor slachtoffers van online agressie. Uit de resultaten leren we dat het noodzakelijk is om een onderscheid te maken tussen verschillende generaties als we dit gedrag willen begrijpen en aanpakken”, besluit Pabian.

Tabel: Overzicht van het percentage daders / slachtoffers (minstens één keer in de afgelopen drie maanden dader of slachtoffer)

https://www.tandfonline.com/doi/full/10.1080/01639625.2024.2334872 

UAntwerpen onderzocht hoe humor kan aanzetten tot meer lichaamsbeweging

Michelle Symons (UAntwerpen) onderzocht of humor aanzet tot meer lichaamsbeweging

Niets zo verleidelijk dan in de zetel te ploffen na een lange dag. Hoe motiveer je jezelf om niet te blijven liggen, maar wel een stevige wandeling in te zetten? Met de juiste kattenmeme natuurlijk. Communicatiewetenschapster dr. Michelle Symons (Universiteit Antwerpen) onderzocht hoe motiverende boodschappen – verpakt in een humoristisch jasje – mensen kan aanzetten om aan lichaamsbeweging te doen.  

Als postdoctoraal onderzoekster werkt Symons mee aan het onderzoeksproject ‘NudJIT’. Daarin bestuderen wetenschappers hoe ze het gedrag van mensen subtiel kunnen sturen in de richting van een gezondere levensstijl. “Mijn doctoraatsonderzoek was voornamelijk gericht op lichaamsbeweging”, legt Symons uit. “Wat kan mensen, die te moe zijn om te sporten, toch motiveren om meer te bewegen? Wie mentaal vermoeid is, kiest gemakkelijker de weg van de minste weerstand. De keuze tussen sport of de luie zetel is snel gemaakt. Uit mijn vorig onderzoek gaven deelnemers aan dat humor weleens een positief verschil zou kunnen maken. Om de proef op de som te nemen, zette ik een online experiment op.”

Grappige katten

Aan het experiment van Symons namen 250 mensen deel. Zij kregen allemaal motiverende boodschappen te zien via hun smartphonescherm. Het ging telkens om korte spreuken die hen aanmoedigden om aan brisk walking –een stevige wandeling – te doen. Zo waren onder meer ‘Time to warm up and go for a brisk walk’ en ‘Your speed doesn’t matter, forward is forward’ twee van de negen slogans die de proefpersonen te zien kregen. Symons: “Inhoudelijk waren de getoonde boodschappen hetzelfde, maar er was één groot verschil: de helft van de deelnemers kreeg de tekst te zien tegen de achtergrond van een witte sportschoen. De andere helft zag dezelfde woorden in de vorm van een grappige kattenmeme.”

Humor motiveert

De drempel om aan lichaamsbeweging te doen, verschilt van persoon tot persoon. Voor wie veel (mentale) energie heeft, voelt een brisk walk niet aan als een opgave. Voor zij die net weinig zin hebben om te wandelen, is het omgekeerde waar. Voor haar onderzoek wou de wetenschapster zeker zijn dat ze ook die ‘vemoeide’ groep meenam in haar steekproef. “Daarom legden we sommige van onze respondenten eerst een hele reeks wiskundige oefeningen voor”, vertelt Symons. “Vervolgens peilden we naar het niveau van mentale vermoeidheid van alle deelnemers. Zo wisten we zeker dat er ook mentaal vermoeide deelnemers bij waren, die minder gemotiveerd zouden zijn om te bewegen.” 

Wat bleek na afloop van het experiment? “Hoe meer mentaal vermoeid een persoon was en hoe grappiger de ontvanger de boodschap vond, hoe positiever het effect van de kattenmemes op de intentie om een stevige wandeling te maken. Opmerkelijk: er was enkel een effect te zien wanneer de ontvangers de boodschap ook daadwerkelijk grappig vonden.” 

Maar waarom werkt humor nu net? Het onderzoek wijst in de richting van onze zelfcontrole. Symons: “Mentaal energieke mensen zijn in staat om hun impulsen te onderdrukken wanneer ze een langetermijndoel voor ogen hebben. Een klassiek voorbeeld is om geen snoep te eten tijdens een dieet. Wanneer je mentaal vermoeid wordt, komt die wilskracht in het gedrang. In dit onderzoek gaven deelnemers aan dat de grappige berichten hun gevoel van zelfcontrole een boost gaven, ook al voelden ze zich mentaal vermoeid. Daardoor zijn ze minder vatbaar om toe te geven aan allerlei verleidingen.” 

Memes op maat

De vele technologische snufjes op de markt – denk aan draagbare gezondheidsgadgets – lenen zich uitstekend om de bevindingen van Symons in de praktijk toe te passen. Wie weet verschijnen er binnenkort wel kattenmemes op onze Fitbit of Apple Watch. De onderzoekster ziet er alvast heil in. “Sporthorloges zouden af en toe een pushmelding met een humoristische boodschap kunnen sturen. Op een vermoeid moment kan zo’n bemoedigend woordje het nodige duwtje in de rug geven.” 

Dat het positief effect op iedereen even groot zal zijn, is dan weer onwaarschijnlijk. “Iedereen reageert natuurlijk anders op dezelfde mop. De een krijgt buikpijn van het lachen, de ander behoudt een gladgestreken gezicht. Volgens mij is hier een rol weggelegd voor artificiële intelligentie. Een algoritme zou de grapjes kunnen afstemmen op jouw persoonlijke smaak. Misschien krijgt een meme op maat je zo toch uit die luie zetel.”

MIOS schrijft white paper over grensoverschrijdend gedrag in de metaverse

Metaverse.JPG

Safehaven? Seksueel en ander grensoverschrijdend gedrag in de metaverse: Overzicht en aanbevelingen

Metaverses zijn als online werelden steeds prominenter aanwezig in onze samenleving. 

De sociale virtuele wereld Roblox, waar het Safehaven project zich op richt, is één van de populairste metaverseplatformen. 

Als deel van het Safehaven project, beschreef MIOS-lid Karolien Poels in deze white paper de eigenheid van metaverse werelden en de mogelijke risico’s, met speciale aandacht voor seksueel grensoverschrijdend gedrag. Ze beschrijft wat er al is gedocumenteerd in academisch onderzoek over metaverse werelden, online seksueel en ander grensoverschrijdend gedrag en vertaalt die bevindingen naar de context van de metaverse. Lees de white paper.

Onderzoek naar online geweld: “Belgische jongeren regelmatig dader én slachtoffer van online geweld”

"Onderzoek toont aan dat jongeren niet weten hoe te reageren of waar ze steun kunnen vinden"

Onderzoekers van de Universiteit Antwerpen, de Universiteit van Luik en UCLouvain Saint-Louis Bruxelles ondervroegen 2819 Belgische jongeren tussen 15 en 25 jaar over online haatspraak en het verspreiden van intiem beeldmateriaal (naaktbeelden). Jongeren geven aan deze gedragingen schadelijk te vinden, maar toch zijn ze regelmatig slachtoffer of dader. Slachtoffers zoeken onvoldoende hulp bij volwassenen of hulporganisaties. De onderzoekers pleiten voor meer aandacht in het onderwijs en de media over de impact van dit online geweld en hoe te reageren bij incidenten. 

Uit de vele mediaberichten en eerder onderzoek was al duidelijk dat online geweld bij jongeren regelmatig voorkomt. Onderzoekers van de Universiteit Antwerpen, de Universiteit van Luik en UCLouvain Saint-Louis Bruxelles voerden in het kader van het @ntidote-project de grootste bevraging bij Belgische jongeren tussen de 15 en 25 jaar ooit uit om na te gaan hoe vaak het voorkomt en hoe jongeren hierop reageren.  

Deze bevraging bij een diverse groep van 2819 jonge Belgen kwam tot de vaststelling dat jongeren zowel regelmatig slachtoffer als dader zijn van online geweld. 

  • Eén op drie jongeren tussen de 15 en 25 jaar werd ooit slachtoffer van online haatspraak of het verspreiden van intiem beeldmateriaal.
  • Jongeren met een andere nationaliteit of andere etnisch-culturele achtergrond worden vaker het slachtoffer van online haatspraak.
  • LGTBQI+ worden significant vaker het slachtoffer van haatspraak op basis van gender of seksuele oriëntatie.
  • Eén op de vijf jongeren verspreidde ooit al eens haatspraak en één op de drie jongeren verspreidde al eens intiem beeldmateriaal zonder de toestemming van de afgebeelde persoon.
  • Jongens zijn tweemaal zo vaak dader van het verspreiden van naaktbeelden dan vrouwen. Voor het verspreiden van haatspraak is er dan weer geen significant verschil tussen jongens en meisjes.
  • Jongeren met een andere nationaliteit of andere etnisch-culturele achtergrond gaven significant vaker aan intiem beeldmateriaal te hebben verspreid zonder toestemming.
  • Meerderjarige jongeren (18 tot 25 jaar) zijn significant vaker slachtoffer en dader dan minderjarige jongeren (15 tot 18 jaar) van zowel online haatspraak als het verspreiden van intiem beeldmateriaal zonder toestemming.

Jongeren missen handvaten voor online geweld

Het @ntidote-onderzoek bewijst dat online geweld vaak voorkomt bij jongeren, maar ze zijn er zich wel van bewust dat dit een ernstige impact heeft: ongeveer 7 op 10 zegt dat ze het verspreiden van online haatspraak en verspreiden van intiem beeldmateriaal zonder toestemming schadelijk vinden. Jongeren vinden dat dit gedrag best bestraft wordt met het volgen van een cursus over online geweld, het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer en/of het betalen van een boete.

Als ze slachtoffer worden, weten jongeren echter niet waar naartoe. Ze geven aan dat ze zich eenzaam, boos of hulpeloos voelen, maar slechts 5% stapte naar de politie en minder dan 5% stapte naar hulporganisaties. Jongeren praten er in de eerste plaats over met vrienden (27,7% voor haatspraak & 30% voor naaktbeelden) en pas in de tweede plaats met ouders (13,3% voor haatspraak & 26,8% voor naaktbeelden) en tot slot met leerkrachten (8,4% voor haatspraak & 18,4% voor naaktbeelden). Een heel groot deel van de jongeren (26,2% voor haatspraak & 17,4% voor naaktbeelden) praat er echter met niemand over.

“Dit onderzoek toont aan dat Belgische jongeren heel vaak slachtoffer maar ook dader zijn van online geweld. En toch weten ze niet hoe ze hiermee om moeten gaan of bij wie ze terecht kunnen. Zowel in het onderwijs als in de media moet er daarom meer ruimte zijn voor informatie over online grenzen, de impact van dit gedrag op jongeren en wat je moet doen als je slachtoffer of getuige bent”, zegt professor Michel Walrave (UAntwerpen), coördinator van het project.  

De survey werd aangevuld met diepte-interviews met jongeren. “Hieruit bleek dat adolescenten en jongvolwassenen ‘online geweld’ breder zien dan enkel wat strafbaar online gedrag is en bijvoorbeeld fat shaming als een vorm van haatspraak zien. Daarom vinden we dat ‘jonge’ stemmen moeten worden meegenomen bij het ontwikkelen van oplossingen voor online geweld", zegt professor Cécile Mathys (Universiteit van Luik).

Weinig strafklachten en weinig vervolging voor online geweld

Het onderzoek ging ook na wat er gebeurt als er wel strafklacht wordt ingediend. Uit het onderzoek bij vijf parketten en drie rechtbanken over het hele land bleek dat voor de periode 2016 – 2021 maar 193 strafklachten voor online haatspraak werden ingediend en 423 voor niet-consensuele verspreiding van intiem beeldmateriaal. Dit zeer beperkt aantal klachten staat in schril contrast met de frequentie van online geweld bij jongeren.

Van deze klachten wordt het grote merendeel geseponeerd. Voor haatspraak eindigde maar 1 op de 6 zaken voor de rechtbank. Bij niet-consensuele verspreiding was dit in 5 op 100 zaken het geval. Bij niet-consensuele verspreiding van intiem beeldmateriaal blijkt dat strafklachten vooral worden ingediend in het geval het slachtoffer ook werd afgeperst (sextortion) of in het kader van huiselijk geweld en stalking.

“Het onderzoek toont aan dat niet alleen de drempel om klacht in te dienen heel hoog is, maar ook dat, wanneer klacht wordt ingediend, er te veel hindernissen zijn om een zaak voor de rechtbank te brengen. Uiteraard kan dat ertoe leiden dat slachtoffers nog minder geneigd zijn om naar de politie te stappen”, verklaart professor Catherine Van de Heyning (UAntwerpen).

Sociale media doen te weinig

Het @ntidote-project onderzocht ook de rol van sociale media en moderatoren. Het onderzoek kwam tot verschillende opmerkelijke vaststellingen:

  • Waar de publiek toegankelijke voorwaarden van sociale media open en vaag zijn over wat wel en niet kan op het platform, werken moderatoren intern wel met een uitgebreid document dat zo weinig mogelijk ruimte voor eigen interpretatie laat.
  • Het modereren van online inhoud op sociale media is weinig transparant voor gebruikers. Dit zou moeten veranderen dankzij nieuwe Europese regelgeving die onlangs in werking trad (Digitale Dienstenwet).
  • Socialemediabedrijven verwachten veel discretie van moderatoren, waardoor de meeste moderatoren weigerachtig zijn om deel te nemen aan onderzoek
  •  Socialemediabedrijven zetten steeds vaker artificiële intelligentie in voor proactieve moderatie van inhoud op hun platformen.

“Socialemediabedrijven stemmen hun beleid niet steeds af op de plaats van de gebruiker. Bovendien is de manier waarop dat beleid tot stand komt en evolueert niet erg duidelijk”, vult professor Vanessa Franssen (Universiteit van Luik) aan. “Als nationale beleidsmakers de grenzen van het toelaatbare op sociale media duidelijker willen afbakenen, zal dat op het niveau van de Europese Unie moeten gebeuren.”

www.antidoteproject.be

Het @ntidote-project werd gefinancierd door BELSPO (Federal Public Planning Service Science Policy) en uitgevoerd door professor Michel Walrave (Universiteit Antwerpen), professor Catherine Van de Heyning (Universiteit Antwerpen), professor Cécile Mathys (Universiteit van Luik), professor Vanessa Franssen (Universiteit van Luik), professor Jogchum Vrielink (Universiteit UCLouvain Saint-Louis Bruxelles), professor Mona Giacometti (Universiteit Antwerpen), Aurélie Gilen (Universiteit Antwerpen) en Océane Gagni (Universiteit van Luik).

Onderzoek naar online haatspraak: “Algoritmes zijn lang niet de enige boosdoener”

Ina Weber (UAntwerpen) zocht naar oorzaken en oplossingen voor bagger op sociale media

Online haatspraak tiert welig op sociale media, maar welke digitale factoren werken dat giftig taalgebruik nu net in de hand? En – even belangrijk – wat kunnen we er tegen doen? Ina Weber (UAntwerpen) legde de vragen voor aan een groep van 28 experts. “Veel van hen leggen de verantwoordelijkheid voornamelijk bij de platformen zelf.”

De deskundigen die deelnamen aan het onderzoek hadden uiteenlopende achtergronden. Volgens doctoraatsonderzoekster Ina Weber, verbonden aan het Departement Communicatiewetenschappen, ligt net daarin de grote meerwaarde van de studie.

Weber: “Op die manier was het mogelijk om kennis over online haatspraak vanuit verschillende wetenschappelijke disciplines te bundelen. Daarbij betrokken we niet alleen onderzoekers uit onder meer de rechtsgeleerdheid, criminologie of communicatiewetenschappen, maar ook mensen die ‘in het veld’ zelf staan. Het ging dan voornamelijk over deskundigen die werken voor non-profitorganisaties. Een van de bevraagden was bijvoorbeeld een voormalig politieambtenaar die tegenwoordig werkt als deradicaliseringsexpert.”

De schuld van het algoritme

Welke risicofactoren dragen volgens jou het meest bij aan online haatspraak op sociale media?’, luidde de eerste vraag van de onderzoekster. Weber: “Ik concentreerde me voor dit onderzoek enkel op de digitale factoren. Daaronder valt alles wat te maken heeft met de functies (delen, liken, reageren, ...), de structuur (de technologische infrastructuur, de economische belangen van het bedrijf, …) en de gebruikersactiviteit (groepen vormen, content uploaden, …) op sociale media.

”In hun antwoorden neigden veel experts naar redenen waarbij socialemediaplatformen de belangrijkste risicofactoren zelf in de hand hadden. Zo kwam uit de resultaten naar voren dat gepersonaliseerde algoritmes een belangrijke rol spelen bij het aanwakkeren van haatspraak op sociale media. Ook de complottheorieën en polariserende boodschappen die er circuleren, werden door deskundigen als zwaarwegende redenen aangeduid. Net zoals het gebrek aan (degelijke) moderatie van die haatdragende inhoud. 

“Deze inzichten bieden ons waardevolle informatie”, vertelt Weber. “Maar we mogen ons er ook niet op blindstaren. Wie enkel met de vinger wijst naar de algoritmes vergeet dat we dit probleem vanuit verschillende hoeken moeten aanpakken.”

Konijnenpijp

Na het vaststellen van de problemen bevroeg Weber de experts ook over de ideale oplossingen. Daarvoor hanteerde ze drie toetsstenen: de wenselijkheid van de gebruikers, de technologische haalbaarheid van de technologie en de economische leefbaarheid voor de bedrijven.

Weber: “Veel van de antwoorden die deskundigen naar voren schoven, waren uiteraard het spiegelbeeld van de problemen die ze hadden herkend. Zo werd vaak aangehaald dat de algoritmes ook gebruikt kunnen worden om een alternatieve blik aan te reiken aan de gebruikers. Het promoten van positieve boodschappen en tegengeluiden kan helpen om de verzuurde sfeer enigszins te neutraliseren. Zo beletten we dat mensen wegglijden in een konijnenpijp van complottheorieën en giftig ideeën.

”Een andere oplossing waarin de deskundigen sterk geloofden, was het beter modereren van online haatspraak. Al beklemtoonden ze ook dat het daarom nog geen vrijgeleide mag zijn om controversiële posts zonder meer te verwijderen. “Sociale media draait rond zelfexpressie”, verduidelijkt Weber. “Het gevaar bestaat dat mensen moderatie als censuur aanvoelen. Als een platform een post verwijdert, moet die daarvoor ook een geldige reden hebben en die kenbaar maken. Zo doorbreek je de perceptie dat de gebruiker in kwestie wordt gemuilkorfd en bedaar je de gemoederen.“

ChatGPT

Opmerkelijk was ook hoe de oordelen van de experts een gestolde weergave waren van de bestaande technologische kennis op dat moment. Weber: “Zo werd het idee om taalsoftware in te zetten om tegenargumenten te verzinnen voor haatdragende posts als een oplossing gezien die op grote schaal niet werkbaar was”, vertelt Weber. “Een van de experts, een professor in de computerwetenschappen, wees op het feit dat voor zoiets gevoeligs als haatspraak een chatbot onder menselijk toezicht moest staan om accuraat te zijn.” 

“Maanden later zie je dat ChatGPT plots vriend en vijand verrast met de teksten waarmee het op de proppen komt. Op korte tijd staan we dus een stap dichter bij een vorm van artificiële intelligentie die wel een volwaardig tegenverhaal kan voortbrengen dat grootschalig kan worden ingezet. We moeten er ons daarom van bewust zijn dat dit onderzoek een momentopname is van een prangende problematiek die steeds in beweging is.”

Onderzoek naar videogames: "Videogames zijn veel meer dan een bron van blind genot”

Rowan Daneels (UAntwerpen) onderzocht hoe gamen een betekenisvolle ervaring kan zijn

Videospelletjes spelen is een hersendood, triviaal en asociaal tijdverdrijf, zo wil het cliché. Maar tijdens zijn onderzoek leerde dr. Rowan Daneels (UAntwerpen) hoe games net kunnen bijdragen tot een goed leven. “Een spel kan het gevoel geven tot een groep te behoren en doet gamers dieper nadenken over zichzelf en de maatschappij.”

Spelconsoles kenden ze in de klassieke oudheid nog niet, maar wat we wel gemeen hebben met de oude Grieken is onze zoektocht naar geluk. De filosoof Aristoteles muntte de term ‘eudaimonia’: het streven naar een ‘goed leven’ waarbij de klemtoon ligt op de zelfontplooiing van het individu.

Rowan Daneels, doctoraatsonderzoeker in de communicatiewetenschappen (UAntwerpen), hanteerde het filosofisch begrip als toetssteen voor zijn onderzoek. Daneels: “In welke mate hebben gamers zulke eudaimonische ervaringen en verwachtingen over videospellen? Doorgaans kijken we naar games door een lens van plezier en genot, maar het spelen kan ook een diepere, betekenisvolle ervaring oproepen.”

Ervaringen en verwachtingen 

Aan de hand van gesprekken met 53 Vlaamse jongeren tussen 12 en 18 jaar kreeg Daneels een duidelijker beeld van welke vorm die eudaimonische ervaringen net aannamen. “Wat telkens terugkwam in de diepte-interviews is hoe jongeren diepere ervaringen ondervonden wanneer ze het gevoel hadden sociaal verbonden te zijn met hun medespelers. Ook droegen hartverwarmende, maar ook bedroevende, momenten in een game bij tot een diepere beleving. Ten slotte herkenden de spelers dat eudamonisch gevoel wanneer ze de kans kregen tot (zelf)reflectie. Denk maar aan verhaallijnen waarbij je als speler plots een moreel dilemma krijgt voorgeschoteld." 

Een grondige analyse van drie populaire en bekroonde games, waaronder God of War uit 2018 en Assassin’s Creed Odyssey, toonde ook aan dat spelers deze hartverwarmende, ontroerende en reflectieve ervaringen hadden tijdens het gamen. Betrokken zijn bij het hoofdthema in het gameverhaal – een evoluerende familieband tussen vader en zoon of broer en zus – en het zelf kunnen sturen van het verhaal via keuzemogelijkheden, het uniek interactieve karakter van games, zorgden voor deze eudaimonische momenten.  

Daarnaast ging de onderzoeker op zoek naar de verwachtingen van gamers voorafgaand aan het spelen. Hij bevroeg 900 mensen over hun verwachtingen van aankomende games binnen enkele bekende spelreeksen als Zelda en Final Fantasy. “Dan merk je dat die eudaimonische beweegredenen, zoals persoonlijke betekenis, minder spelen. Gamers zijn gewoonlijk benieuwder naar hoe het hun favoriet personage vergaat of de look-and-feel van het spel. Hieruit blijkt dat de meeste spelers deze eudaimonische ervaringen niet actief lijken op te zoeken, maar dat ze deze veeleer toevallig tegenkomen tijdens het spelen.”

Inclusieve games 

Met zijn doctoraatsonderzoek hoopt Daneels de reputatie van videogames op te blinken. “Momenteel kampt gamen nog altijd met een bedenkelijk imago. Het cliché van spelletjes spelen als nutteloos tijdverdrijf leeft nog steeds. Deze bevindingen tonen aan dat gamen anno 2023 allesbehalve oppervlakkig hoeft te zijn.

“Daarnaast meent de onderzoeker dat eudaimonische spelervaringen kunnen zorgen voor meer inclusie. “Games die zulke diepgaande beleving kunnen aanbieden, zorgen er ook voor dat meer spelers met verschillende achtergronden zich thuis voelen in het medium. Net omdat je als gamer jezelf herkent in een verhaallijn of omdat je in contact staat met anderen tijdens het spelen.”

Child Focus en UAntwerpen doen onderzoek naar meldingen van seksuele misbruikbeelden

Hoe reageer jij op ‘foute’ beelden online?

Kwam jij al surfend reeds misbruikbeelden tegen? Hoe reageerde je toen? Maakte je er meteen melding van, of klikte je de beelden weg? Child Focus en de Universiteit Antwerpen onderzoeken welke beweegredenen mensen motiveert om al dan niet melding te maken. Door mee te doen aan een interview kan ook jij meehelpen het internet veiliger te maken.

Jaar na jaar stijgt het aantal seksuele misbruikbeelden van kinderen op het internet. Organisaties zoals Child Focus strijden tegen deze beelden, in samenwerking met de autoriteiten en met internationale partnerorganisaties. Al in 2002 startte Child Focus met een burgerlijk meldpunt, waar dergelijke beelden anoniem gemeld kunnen worden. De personeelsleden zijn gebonden aan het beroepsgeheim. In 2021 kreeg Child Focus bijna 2500 meldingen binnen. 

Samen met de Universiteit Antwerpen wil Child Focus nu onderzoeken wat mensen motiveert om misbruikbeelden (al dan niet) te melden. Het is immers niet gemakkelijk om de grens te trekken: wanneer gaat een foto of een video te ver? Waarom overweeg je aangifte te doen? Wat houd je eventueel tegen om dat te doen? Waarover maak je je zorgen tijdens het maken van die afweging?

“Dit onderzoek is zeer belangrijk voor Child Focus om de gebruikerservaring van ons burgerlijk meldpunt www.misbruikbeelden.be te verbeteren. We willen de drempel zo laag mogelijk houden zodat iedereen op een eenvoudige manier seksuele misbruikbeelden van kinderen (anoniem) kan melden. Zo kunnen deze beelden zo snel mogelijk geanalyseerd en offline gehaald worden", zegt Heidi De Pauw, algemeen directeur bij Child Focus.

Op weg naar een veiliger internet

De Deense wetenschapster Sidsel Harder voert het onderzoek uit. Zij is een internationale experte in expliciete inhoud en werkt al lange tijd rond het thema van seksuele beelden. “Wanneer je tijdens het surfen beelden van misbruik tegenkomt, kan je dat als een schok ervaren”, legt Harder uit. “Wij willen te weten komen waarom je beslist om het al dan niet te melden. Op de problematiek rust uiteraard een zeker taboe: het is niet vanzelfsprekend om er over te gaan praten met je ouders of met vrienden.” 

Nochtans is het belangrijk om een goed zicht te krijgen op de manier waarop iemand reageert na het zien van misbruikbeelden. Harder: “De resultaten van dit onderzoek zullen de manier waarop internetgebruikers materiaal online kunnen melden, verbeteren. Wie meedoet met het onderzoek, draagt dus een steentje bij aan de strijd voor een veiliger internet voor iedereen.”

Interview is volledig anoniem

Heel concreet zoekt Sidsel Harder naar mensen die een interview over het thema willen doen. Het interview kan in het Nederlands, het Frans of het Engels, verloopt met een chat via Teams, duurt ongeveer een uur en de deelnemer krijgt als vergoeding een cadeaubon van dertig euro. Belangrijk: het interview kan volledig anoniem verlopen, zowel tijdens het gesprek als bij de verwerking ervan.

“Ook als je nog nooit melding maakte van misbruikbeelden of als je niet wist hoe je een melding kon maken, is je deelname belangrijk”, legt Harder uit. “Getuigenissen over ervaringen met beelden waarvan je niet zeker wist of ze echt een kind of seksueel misbruik vertoonden, zijn absoluut waardevol voor het onderzoek.”

Wil je meedoen en zo bijdragen tot een veiliger internet? Stuur dan een mailtje naar interviewchildfocus@proton.me.

https://childfocus.be/nl-be/Over-ons/Nieuws/Hub/Post/11944/Interview-over-de-melding-van-seksuele-misbruikbeelden

Onderzoek naar kookgewoontes tijdens de coronacrisis: “Corona zorgde voor meer gelijkheid in de keuken”

Onderzoekers Universiteit Antwerpen namen kookgewoontes tijdens de pandemie onder de loep

Voor velen voelde de coronacrisis aan als stilstaan of – erger zelfs – achteruitgaan. Behalve in de keuken dan. Onderzoekers van de Universiteit Antwerpen ontdekten dat zowel de keukenkluns als de keukenprins zich tijdens de pandemie meer thuis voelde achter het fornuis. Al ging het er daarom nog niet gezonder aan toe.

De coronacrisis plaatste ons bestaan even onder een stolp. We gingen anders leven, en – zo blijkt uit onderzoek van UAntwerpen – ook anders koken. Hoe het virus ons kookgedrag beïnvloedde tijdens de eerste maanden van de pandemie, konden de onderzoekers bepalen aan de hand van de CoronaCookingSurvey: een online ênquete afgenomen in 38 landen met de steun van Flanders FOOD, het innovatieplatform voor de Vlaamse agrovoedingsindustrie, en FWO. Deelnemers werden gevraagd naar de invloed van de lockdown op hun eetgewoontes: gaande van hun winkellijstjes tot de stemming in de keuken.

Kookkapitaal

Aan de hand van gegevens van 19 378 thuiskoks brachten de wetenschappers het zogenoemde kookkapitaal van de deelnemers in kaart. “De term komt uit de sociologie”, legt doctoraatsstudente Isabelle Cuykx (UAntwerpen) uit. “Een samenleving wordt onderverdeeld in verschillende klassen of groepen die hetzelfde ‘kapitaal’ delen. Dat kan dan gaan over geld en andere middelen, maar ook over je netwerk (sociaal kapitaal) of je culturele kennis die je meegekregen hebt vanuit je omgeving (cultureel kapitaal). Dat kapitaal – of het gebrek eraan – kan je een voorsprong of achterstand geven tegenover anderen.” 

Ook in de keuken is dat niet anders. “Kookkapitaal gaat over diezelfde aspecten: je kookattitudes, -vaardigheden, -gedrag en toegang tot de juiste omstandigheden om te koken. Sta je zelfverzekerd achter het fornuis? Of heb je geen vertrouwen in je kookvaardigheden? Maak je graag tijd om te koken of heb je er de middelen niet voor? Ook daarin zijn er verschillen tussen mensen te zien.”

Aan de hand van een statistische clusteranalyse konden de wetenschappers de deelnemers indelen in drie grote groepen op basis van hun kookkapitaal: de microgolfkok, de alledaagse kok en de hobbychef. Cuykx: “Voor ons onderzoek waren we vooral benieuwd naar de manier waarop deze groepen omgingen met recepten en wat ze net aten. Voor de hobbychef is het bijvoorbeeld belangrijker dan voor de andere twee groepen dat eten lekker, gezond, duurzaam en origineel is. De microgolf- en alledaagse koks hechten dan weer meer belang aan hoe snel en eenvoudig een maaltijd bereid moet kunnen worden.”

COVID-19: de grote gelijkmaker in de keuken?

Gooide het virus vooral voor de microgolfkoks – qua kookkapitaal de laagsten in rang – roet in het eten? Cuykx: “Het omgekeerde is waar. Alle groepen gingen er op vlak van kookkapitaal op vooruit. De drie types chefs gingen meer aan de slag met verse ingrediënten, en voelden zich in het algemeen positiever in de keuken. Ook de negatieve factoren, zoals tijdtekort, namen voor iedereen af.”

Goed nieuws dus, maar dan toch vooral de microgolfkoks. “Hun groeicurve was opmerkelijk steiler dan die van de anderen. Die inhaalbeweging zorgde ervoor dat de kloof tussen de drie minder groot werd. In zekere zin leidde het virus dus tot een minder ongelijk speelveld in de keuken.” 

Meer snacks, minder fruit

Zijn we met z’n allen ook gezonder gaan eten? “Dat dan weer niet”, vertelt Cuykx. “Ondanks dat hobbychefs en de alledaagse koks voor de pandemie het gezondst leken te eten, rapporteerden ze tijdens COVID-19 dat ze minder fruit en groenten aten en meer in de koekenkast zaten. Opmerkelijk was dat die negatieve trend zich het sterkst voordeed bij de hobbychefs, net de groep die in de keuken het sterkst in zijn schoenen staat.”

De ene chef is de andere dus niet. Daarom is ook de communicatie rond kookgewoontes een kwestie van maatwerk. Cuykx: “Wie zich richt tot de microgolfkoks, legt in een recept best de nadruk op hoe gemakkelijk en snel een gerecht is om te bereiden. Om die groep te bereiken, zet je best in op digitale kanalen, zoals receptenwebsites of sociale media. Hobbychefs verwachten daarentegen eerder een recept waar smaak, gezondheid, duurzaamheid en innovatie belangrijk zijn. Het is ook deze groep die tijdens een gezondheidscrisis een duwtje in de rug kan gebruiken om hun gezonde eetgewoontes aan te houden.”

Onderzoek naar de online kwetsbaarheid van jongeren: "Helft van de meisjes kreeg al dickpic"

In opdracht van Sarah Schlitz, staatssecretaris Gendergelijkheid, Gelijke Kansen en Diversiteit, voerden onderzoekers van de Universiteit Antwerpen een studie uit naar de kwetsbaarheid van jongeren wat online pestgedrag betreft. Ze namen daarbij vooral het fenomeen van het rondsturen van seksueel getinte beelden, zonder toestemming van de afgebeelde persoon, onder de loep. Blijkt dat het gedrag van jongens en meisjes danig uiteenloopt.

Online zijn jongeren bijzonder kwetsbaar. Thuis, weg van school, wordt pesten online voortgezet. Toch maakt de digitale ruimte integraal deel uit van de openbare ruimte. Regelgeving en toestemming moet dus ook in de online sfeer worden gehandhaafd. Iedereen moet zich er vrij en veilig voelen. 

De studie die onderzoekers van UAntwerpen uitvoerden, maakte duidelijk dat jongeren geregeld worden geconfronteerd met de niet-consensuele ontvangst van expliciete seksuele beelden, in het bijzonder meisjes en vrouwen, jongeren van 15-18 jaar en LGBTQ+-personen. Van zodra het nieuwe strafrechtwetboek in werking treedt, zal deze praktijk in heel wat gevallen strafbaar zijn. 

Studie bij digital natives

In het kader van het nieuwe wetboek werden 1819 jongeren tussen 15 en 25 jaar, die altijd met internet hebben geleefd, geïnterviewd. De studie werd uitgevoerd onder leiding van onderzoekers Catherine van De Heyning en Michel Walrave van de Universiteit Antwerpen, in samenwerking met het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen.

In de studie gingen de onderzoekers na hoe vaak deze jongeren ongewenste seksuele beelden ontvangen en hoe vaak zij seksuele beelden in handen hebben zonder toestemming van de personen die erop staan. Ze gingen ook na hoe leeftijd, geslacht en seksuele oriëntatie van invloed zijn op het dader- of slachtofferschap en brachten tenslotte ook de sancties en de perceptie ervan door de geïnterviewde jongeren in kaart.

Dickpics ontvangen

Uit de studie blijkt dat de ondervraagde jongeren zeer regelmatig seksuele inhoud ontvangen online en dan vooral afbeeldingen van penissen. 37% van de jongeren had al een dickpic ontvangen. 

Dit percentage ligt aanzienlijk hoger voor meisjes. Meer dan de helft, 51% van hen, zei al een dickpic te hebben ontvangen, tegenover 23% van de jongens. In meer dan zes op de tien gevallen hadden de meisjes hier niet om gevraagd. 60% procent van de respondenten die zich niet als heteroseksueel identificeerden had seksuele beelden ontvangen, tegenover 35% van de respondenten die zich als heteroseksueel identificeerden.

De meeste respondenten gaven aan "in verlegenheid gebracht", "boos" of zelfs "woedend" te zijn over de ontvangst van dit soort niet-consensuele beelden, vrouwen meer dan mannen. Mannelijke slachtoffers voelden zich dan weer schuldiger en eenzamer dan vrouwelijke slachtoffers na het ontvangen van een ongevraagde dickpic.

Bijna de helft van de jongeren die een dergelijke afbeelding ontvingen, kreeg deze van een onbekende. Dit geldt nog vaker voor vrouwelijke respondenten. Deze beelden zijn regelmatig afkomstig van mensen met wie jongeren via sociale media contact hebben, maar niet in de offline wereld. Jonge mannen identificeren vaker de afzender van de dickpic in de offline wereld, zoals een leraar, sportcoach, familielid, baas of collega op het werk. 10% van het totale aantal respondenten gaf aan dat de afzender van de ongewenste seksuele foto minstens drie jaar ouder was dan zijzelf. Opmerkelijk is dat deze situatie drie keer zo vaak voorkomt bij vrouwen (15% van de vrouwen tegen 5% van de mannen). 

Wanneer jongeren dergelijke beelden versturen, doen ze dat vooral om seksuele beelden terug te krijgen en de ontvanger te "verleiden". Maar een aanzienlijk deel van de respondenten geeft toe kwade bedoelingen te hebben met het verzenden van dergelijke beelden: 23% zegt dat zij dit doen om de ontvanger lastig te vallen of te intimideren. 

Veroordeling 

Tussen 68% en 79% van de respondenten, afhankelijk van de in de studie gebruikte scenario's, vindt dat het versturen van een dickpic zonder toestemming strafbaar moet zijn, maar vindt het moeilijk te beoordelen of dit naar Belgisch recht ook daadwerkelijk het geval is. Het antwoord is dat dit weldra wél veelal het geval is, van zodra het nieuwe strafwetboek in werking treedt. 

De respondenten zijn voorstander van alternatieve straffen. Zij denken dat een online cursus over seksueel geweld, bemiddeling en compensatie de juiste manieren zijn om het versturen van dickpics op te volgen. 

Eerste Europese onderzoek naar bezit van seksuele afbeeldingen

De onderzoekers keken ook naar het bezit van seksuele beelden zonder toestemming van de afgebeelde persoon. Het is de eerste keer in Europa dat zo’n onderzoek naar bezit werd uitgevoerd. 

21% van de jonge mannen en slechts 9% van de jonge vrouwen zegt iemand te kennen die naaktfoto's van hen heeft. Maar het lijkt erop dat dit cijfer sterk wordt onderschat. Veel jongeren zijn zich niet bewust van het feit dat iemand dergelijke beelden van hen heeft, deels omdat zij daar geen toestemming voor hebben gegeven. Zo zegt 7% van de jongens en 4% van de meisjes niet te weten of iemand seksuele foto's van hen heeft. Het lijkt er ook op dat meisjes door sociale druk de neiging hebben dit verschijnsel in de enquête te onderwaarderen.

In totaal zei 61% van de ondervraagde jongeren dat zij dergelijke foto's nooit zouden bewaren als hen werd gevraagd ze te verwijderen, maar de vrouwelijke respondenten zeiden beduidend vaker dat zij dergelijke beelden nooit zouden bewaren. Omgekeerd waren bijna alle respondenten die aangaven intieme beelden van anderen te hebben mannen, en oudere respondenten nog meer. 

Screenshots en dark web

Hoe komen ze aan deze beelden? 30% antwoordde dat deze beelden op hun telefoon of computer waren opgeslagen door een screenshot van een tijdelijke momentopname. Dit lijkt de meest voorkomende manier om zonder toestemming in het bezit te komen van een seksuele afbeelding. 29% zei toestemming te hebben gehad om de foto te bewaren, voordat deze toestemming werd ingetrokken. 23% zegt een screenshot te hebben gemaakt tijdens een videogesprek.

Er is een duidelijk verschil in de reacties van mannen en vrouwen. Vrouwen gaven dubbel zo vaak aan dat zij hadden gevraagd een foto van zichzelf te verwijderen en dat dit verzoek niet werd gerespecteerd. Daarnaast heeft 13% van de respondenten dergelijke beelden via het dark web of gekocht van een derde partij. 

Strafbaar of niet?

3⁄4 van de ondervraagde jongeren is het ermee eens dat het bezit van seksuele beelden van iemand die niet meer wil dat je ze bezit of die je nooit toestemming heeft gegeven om ze te bezitten moet worden vervolgd. Meer dan 60% dacht dat bezit al strafbaar was en meer dan 70% vond dat dit gedrag bestraft moet worden. 

Uit de studie blijkt dat meer jongeren vinden dat niet-consensueel bezit van seksuele beelden bestraft moet worden dan het versturen van dickpics. 

De resultaten van de studie tonen aan dat jongeren al heel vroeg met seksueel geweld worden geconfronteerd en dat geslacht en seksuele oriëntatie een belangrijke invloed hebben op het slachtoffer- of daderschap.

MIOS schrijft een boek over sociale media, gericht op kinderen #vindikleuk

“We maken hen op leuke, niet belerende manier wegwijs”

Onderzoekers van UAntwerpen sloegen de handen in elkaar om een boek te schrijven over sociale media op maat van kinderen. #vindikleuk beschrijft op een ludieke manier zowel de positieve kanten als de gevaren van sociale media, voor kinderen vanaf 8 jaar.

Vanuit hun expertise rond digitale media schreven onderzoekers Kathleen Van Royen, Karolien Poels, Heidi Vandebosch, Michel Walrave (Departement Communicatiewetenschappen) en Vanessa Joosen (Departement Letterkunde) samen met auteur Fran Van Severen een boek. Bijzonder aan het werk is dat ook kinderen zelf werden betrokken bij het samenstellen van de thema’s. “We vonden het belangrijk dat de weetjes en anekdotes aansluiten bij hun leefwereld”, aldus de onderzoekers.

9789401484336.jpg

#vindikleuk legt uit waarom we zo dol zijn op sociale media en wat er gebeurt als we iets té veel online zijn. Verder kom je te weten hoe sociale media zoveel over ons weten, hoe je wereldberoemd op het internet wordt en waarom alles zo perfect lijkt op sociale media. Ook de minder leuke kanten van sociale media worden belicht, zoals body shaming en online pesten. Het boek sluit af met nepnieuws en de vraag of we alles moeten geloven wat we zien op de sociale platformen. 

Leuk en niet belerend

“We schreven het boek omdat de meeste initiatieven rond sociale media gericht zijn op jongeren. Wij wilden een boek maken voor jongere kinderen waarbij we hen op een leuke en niet belerende manier wegwijs maken in de wereld van sociale media”, vertellen de auteurs. Met het boek geven ze kinderen meer inzicht in sociale media aan de hand van vragen en leuke anekdotes, ingedeeld volgens vijf thema’s. 

“#vindikleuk. Alles over sociale media” (uitgeverij Lannoo), Kathleen Van Royen en Fran Vanseveren in samenwerking met Karolien Poels, Heidi Vandebosch, Michel Walrave en Vanessa Joosen. De illustraties zijn van de hand van Katinka VanderSande.

https://www.lannoo.be/nl/alles-over-sociale-media

UAntwerpen doet mee onderzoek naar de (langetermijn) impact van pestgedrag

Antwerpen, Universiteit van Tilburg en Open Universiteit Heerlen onderzochten impact pestgedrag: "Pesten heeft ook negatieve gevolgen op lange termijn"

Gepest worden kan meteen na de feiten leiden tot mentale gezondheidsproblemen, zoals het hebben van een negatief zelfbeeld of je depressief of eenzaam voelen. Een team van onderzoekers uit België en Nederland toont nu aan dat er ook langetermijngevolgen zijn bij jongvolwassenen die tijdens de adolescentie zowel online als offline gepest werden.

Onderzoekers van UAntwerpen, Universiteit van Tilburg en Open Universiteit Heerlen bevroegen meer dan 1600 Vlaamse en Nederlandse jongvolwassenen tussen 18 en 26 jaar over hun pestervaringen tussen de leeftijd van 10 tot 18 jaar en over hun huidige mentale gezondheid.

“De huidige generatie van jongvolwassenen is de eerste generatie die zowel online als offline gepest is kunnen worden tijdens de kindertijd en adolescentie”, zegt hoofdonderzoeker prof. Sara Pabian (UAntwerpen/Universiteit van Tilburg). “Dat maakt hen een interessante groep om langetermijngevolgen te onderzoeken. Voormalige slachtoffers hebben vandaag, tijdens de volwassenheid, een minder positief zelfbeeld, hebben meer angst voor het leggen van sociale contacten, en zijn minder tevreden over hun leven in vergelijking met volwassenen die niet gepest zijn geweest.”

De onderzoekers zochten ook naar verklaringen. Vooral de huidige perceptie over de negatieve impact van deze nare gebeurtenissen lijkt belangrijk. “Wie vaker en ernstig gepest is geweest, ervaart een grotere negatieve impact vandaag en een grote negatieve impact hangt dan weer samen met een lager mentaal welbevinden”, aldus Pabian.

Negatieve én positieve impact

De onderzoekers vroegen ook aan de jongvolwassenen om die negatieve impact te beschrijven. Voormalige slachtoffers beschreven niet alleen een impact op het mentaal welbevinden, maar ook een negatieve impact op hun persoonlijkheid (wie ze zijn vandaag) en op hun fysieke gezondheid. Naast een negatieve impact gaven voormalige slachtoffers ook aan een positieve impact te ervaren op hun mentaal welbevinden, persoonlijkheid en/of fysieke gezondheid, zoals weerbaarder zijn, zich mentaal en fysiek sterker voelen en het hebben van hechte vriendschappen met personen die voor hen opkwamen.

Het artikel is gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift Aggressive Behavior en is online te lezen via https://onlinelibrary.wiley.com/doi/full/10.1002/ab.22006.

Gezocht: mensen die willen getuigen over samen online eten en drinken

“Hoe vaker mensen online eten, hoe ongelukkiger”

Mensen die vaak samen eten en drinken zitten beter in hun vel en eten gezonder. Maar waarom geldt dit niet voor zij die dit online doen? De Universiteit Antwerpen zoekt mensen die hun ervaringen met samen online eten en drinken willen delen.

Samen eten en drinken met mensen buiten je bubbel: veel mensen hebben er tijdens de coronacrisis halsreikend naar uitgekeken. Recent onderzoek aan de Universiteit Antwerpen bij meer dan 37 000 respondenten in 38 landen wereldwijd toont aan dat 1 op 4 elkaars gezelschap regelmatig online opzocht voor het delen van een glaasje of maaltijd. Helaas lijkt de online ervaring de échte ervaring niet te kunnen kloppen.

Hoe vaker, hoe minder gelukkig

“Onderzoek van voor de coronaperiode toonde reeds aan dat zij die vaak samen eten beter in hun vel zitten en ook gezonder eten. Mensen die vaak samen het glas heffen, zijn gelukkiger dan zij die dit niet doen. We waren nieuwsgierig of dit ook geldt voor mensen die online samen eten en drinken. De coronacrisis zorgde er immers voor dat velen elkaar online opzochten om samen een maaltijd te delen of het glas te heffen” vertelt Katrien Maldoy, onderzoekster in de communicatiewetenschappen op UAntwerpen.

De resultaten zijn bewonderenswaardig. “Wat blijkt? Mensen die het leuk vinden om online samen te eten en drinken, zijn inderdaad gelukkiger en eten gezonder. Mensen die het awkward vinden, zijn over het algemeen minder gelukkig en eten minder gezond,” weet Katrien. “Maar des te vaker mensen ook effectief aan online samen eten en drinken doen, ook al vinden ze het leuk, des te minder gelukkig ze zijn. En ook op nutritioneel vlak lijken ze minder voordelen te ervaren des te meer ze elkaar online opzoeken.”

Redenen blootleggen

Waarom dit zo is, is nog onduidelijk. “We willen daarom graag ervaringen verzamelen van mensen die elkaar online opgezocht hebben om samen te eten of te drinken. Wat maakt precies dat online samen eten en drinken het échte samen eten en drinken niet kan evenaren? Die redenen willen we in kaart brengen.”

--vragenlijst intussen gesloten--

Onderzoek naar Coronalert: "Rood scherm? Drie op vier zou zich laten testen"

Ongeveer één Vlaming op drie is van mening dat een werkgever, een school of de organisator van een evenement de toegang mag ontzeggen als iemand geen groen scherm in de Coronalert-app kan voorleggen. Dat en veel meer blijkt uit een onderzoek van UAntwerpen waarin 1850 mensen bevraagd werden naar het al dan niet gebruik van de Coronalert-app.

De massale vaccinatiecampagne staat in de startblokken, maar dat betekent niet dat we meteen verlost zullen zijn van het coronavirus. Het opsporen van contacten zal ook de komende maanden nog van groot belang zijn. De Coronalert-app kan daarbij een grote hulp zijn. Maar wordt die app wel massaal gebruikt? Waarom installeren mensen de app (niet)? En hoe reageren mensen als hun smartphone een rood scherm toont?

De Universiteit Antwerpen zocht het uit: 1850 Vlamingen vulden de vragenlijst in. De bevraging werd uitgevoerd door de Onderzoeksgroep Media & ICT in Organisaties en in de Samenleving (MIOS), onder leiding van prof. Michel Walrave in samenwerking met Eline Baert (MIOS) en prof. Koen Ponnet (imec-MICT UGent en MIOS).

De opvallendste vaststellingen:

  •  35,1% van de respondenten installeerde Coronalert en opende de app reeds. 7,8% installeerde de app, maar opende die nog niet. En 3,5% heeft de toepassing alweer verwijderd.
  • Onvoldoende voordelen (31,1%), zorgen om de privacy (29,3%) en stress die men vreest bij het gebruik ervan (21%) zijn de drie meest aangehaalde redenen om de app niet te downloaden. “Dit toont aan dat heel wat mensen nog onvoldoende geïnformeerd zijn over het nut en de werking van de app”, aldus Walrave.
  •   Eén op de tien vreest dat het gebruik van de app (en dus ook Bluetooth) de batterij van de smartphone sneller zal doen leeglopen.
  • Net iets meer dan de helft van de respondenten (51,5%) had nog geen info over de app ontvangen. Zij die wel al op de hoogte waren, hadden die info voornamelijk verkregen via televisie (59,9%), geschreven pers (49,4%), gerichte informatiecampagnes (24,9%), radio (23,7%) en berichten via socialmediacontacten (19,9%). Walrave: “Gebruikers van de app zouden gestimuleerd kunnen worden om over de app te getuigen, en hun online netwerk te overtuigen om de app ook te gebruiken.”
  • ​4,6% van de (ex-)gebruikers gaf aan via de app reeds een waarschuwing te hebben gekregen over een risicocontact. 2,2% van de gebruikers meldt dat ze zelf met COVID-19 besmet waren en hun testresultaat deelden met de database om zo andere appgebruikers anoniem te verwittigen dat zij een risicocontact hadden. “Ofwel liepen slechts weinig Coronalert-gebruikers een besmetting op, ofwel waren maar heel weinig mensen bereid hun positief testresultaat anoniem met de database te delen”, aldus Walrave.​​​​​​​
  • ​​​​Als ze een rood scherm of een waarschuwing van een risicocontact zouden krijgen, zou 94,1% nauwe contacten proberen te vermijden en een mondmasker dragen. 92,9% zou via de app een testcode aanvragen en 73,6% zou zich vervolgens laten testen. 73,3% claimt in deze situatie ook de procedure te starten om de anonieme codes van gsm’s waarmee men in nauw contact was, door te sturen.
  • Ongeveer één respondent op drie is van mening dat de organisator van een evenement (37,2%), de school (36,9%) of de werkgever (32,7%) de toegang mag ontzeggen als men geen groen scherm in de Coronalert-app kan voorleggen
  • 63,1% zou het tevens nuttig vinden om via de app een afspraak voor een coronatest te kunnen boeken. 55,7% zou via de app ook graag rechtstreeks in contact kunnen komen met een gezondheidsmedewerker, voor advies over het coronavirus.
  •   Het installeren van de Coronalert-app is op dit moment vrijwillig. Slechts 35,2% zou ermee akkoord gaan dat providers de app automatisch op alle smartphones zouden installeren.

“Het potentieel van de app wordt zeker en vast nog niet volledig benut”, besluit Michel Walrave. “Tot dusver benadrukte onze overheid vooral dat we Coronalert moeten gebruiken. Maar filmpjes die eenvoudig en visueel ingaan op het nut en de werking van de app, en hoe de app onze privacy beschermt, zouden een absolute meerwaarde zijn. Dat bewijzen meerdere buitenlandse voorbeelden.”

Onderzoek naar ons bewegingspatroon voor en tijdens corona: bewegen we meer dan voor de crisis?

Sinds de uitbraak van het coronavirus en de bijhorende maatregelen is ons leven drastisch veranderd. Maar gelukkig niet op alle vlakken in negatieve zin. “We bewegen en sporten nu meer dan voor de lockdown”, weet Michelle Symons (UAntwerpen). In een enquête peilt ze naar de effecten op lange termijn.

Meer dan ooit worden we aangemoedigd om te blijven bewegen. Niet vanzelfsprekend wanneer alle sportcomplexen gesloten zijn. “Toch zien we dat mensen gemotiveerd zijn, en zelfs meer bewegen dan voor de lockdown”, vertelt doctoranda Michelle Symons (Departement Communicatiewetenschappen), die samen met Carmem Meira Cunha (Departement Marketing) in een interdisciplinair project het effect van de coronacrisis op alle vormen van fysieke activiteit en beweging onderzoekt. Het onderzoek wordt begeleid door professoren Nathalie Dens, Karolien Poels en Heidi Vandebosch.

Uit de eerste resultaten blijkt dat 30% tot 50% van de ondervraagden zich nu, tijdens de coronacrisis, meer engageren in fysieke activiteiten. “Dat mensen plots meer gaan bewegen, ligt vermoedelijk aan de veranderde tijdsindeling: 61,1% van de respondenten geeft aan nu meer tijd te hebben dan voor de lockdown.”

Bewegen gaat niet vanzelf

Mensen aan het bewegen krijgen, is niet eenvoudig. Een duwtje in de goede richting kan helpen. Activity trackers, bijvoorbeeld, kunnen je een herinnering sturen of aantonen hoe goed je bezig bent. Dat kan motiverend werken. “We merken dat het gebruik van smartphoneapplicaties om je te ondersteunen bij het sporten tijdens de lockdown steeg met 12,5%. Bijna de helft van de gebruikers (44,6%) geeft aan dat ze deze applicaties na de coronacrisis waarschijnlijk zullen blijven gebruiken.”

Er worden ook andere, vaak creatievere, manieren gebruikt om te blijven bewegen. Trainers richten nu vaak online lessen in, of er worden filmpjes gezocht via sociale media. “YouTubevideo’s scoren bijzonder goed, en ook hier geven respondenten aan deze technologie te willen blijven gebruiken na de lockdown. Bovendien had 90,9% van de respondenten vóór corona nog nooit een online sportles gevolgd. Dat percentage daalde tijdens de coronacrisis met liefst 18,9%.”

Veranderingen op lange termijn

Op korte termijn zien we al heel wat mooie tendensen. Maar inmiddels zitten we tien weken in lockdown, en zijn we benieuwd naar de veranderingen op langere termijn. Beweeg je nog steeds meer dan voor de lockdown? Heeft de coronacrisis je sportgedrag blijvend veranderd? Laat het ons weten!

--vragenlijst intussen afgesloten--

Onderzoek naar vaccinatievertrouwen: "Vlaming vertrouwt op vaccins om situatie te verbeteren"

UAntwerpen ondervroeg 1200 Vlamingen naar hun attitudes tegenover de coronavaccins.

65% van de Vlamingen wil zich laten vaccineren, 61% meent dat de versnelde productie van vaccins meer risico’s met zich mee brengt en het advies van de huisdokter geniet het meeste vertrouwen. Bovendien zijn de meeste twijfelaars en weigeraars niet principieel tegen de COVID-19-vaccinaties, maar hebben ze vooral nog een aantal onbeantwoorde zorgen. Dat zijn enkele conclusies van een uitgebreid onderzoek van UAntwerpen.

De coronavaccins komen er nu snel aan: op 5 januari wil België starten met de vaccinatiecampagne. “Maar vooraleer we beginnen vaccineren, is het belangrijk te weten hoe de mensen denken over die vaccins”, legt prof. Pierre Van Damme (UAntwerpen) uit. “In het verleden was de vaccinatiebereidheid in Vlaanderen altijd groot. Het COVID-vaccin zal gratis zijn, maar niet verplicht. Hoe staat de Vlaming tegenover deze vaccinatie? Welke factoren hebben een impact?”

 Om het antwoord op deze en andere vragen te weten te komen, bevroeg UAntwerpen einde november in samenwerking met onderzoeksbureau Bilendi 1200 Vlamingen over de coronavaccins. Het onderzoek werd uitgevoerd door de communicatiewetenschappers dr. Simone Krouwer, prof. Karolien Poels en prof. Heidi Vandebosch. Ook Greet Hendrickx en Pierre Van Damme van het Centrum voor de Evaluatie van Vaccinaties werkten mee.

 De belangrijkste resultaten:

1. De Vlaming is hoopvol over de toekomstige vaccins

Van de deelnemers geeft 65% aan zich te laten vaccineren zodra er een veilig en goed werkend vaccin voor hen beschikbaar is. 23% geeft aan te twijfelen en 12% zegt zich niet te willen laten vaccineren. Er is bovendien veel vertrouwen in de effectiviteit van de vaccins. Van de deelnemers heeft 85% een beetje tot veel hoop dat de vaccins de huidige situatie gaan verbeteren en 83% ziet vaccineren als een effectieve strategie tegen de ziekte COVID-19.

2. Twijfelaars maken zich zorgen over snelle ontwikkeling en bijwerkingen op lange termijn

De meerderheid van de respondenten (61%) is het een beetje tot zeer sterk eens met de stelling dat nieuwe vaccins met meer risico’s gepaard gaan. Toch voelen de Vlamingen die aangeven zich te willen laten vaccineren, zich niet echt ongerust over dat vaccineren (17% geeft aan zich tamelijk tot zeer ongerust te voelen). Echter, die bezorgdheid ligt flink hoger onder de twijfelaars (74% voelt zich tamelijk tot zeer ongerust over de vaccins) en weigeraars (81% voelt zich tamelijk tot zeer ongerust over de vaccins).

In een open vraag gaven de respondenten de belangrijkste reden voor hun keuze (wel vaccineren, niet vaccineren, twijfel) aan. De meest genoemde redenen van de twijfelaars en weigeraars zijn de snelle ontwikkeling van de vaccins en de angst voor bijwerkingen, vooral op de lange termijn.

Twijfelaars en weigeraars zijn dus niet per se tegen vaccineren. Ook in deze groepen denkt de meerderheid dat een vaccin wel nodig is. Bij twijfelaars en weigeraars wegen de zorgen alleen op dit moment nog zwaarder dan de voordelen, zo lijkt het. "We moeten deze zorgen niet bagatelliseren of negeren, maar erkennen en waar nodig wegnemen en tegelijkertijd de voordelen van vaccineren blijven benadrukken", concluderen de wetenschappers.

3. De eigen omgeving speelt een grote(re) rol

De resultaten tonen een significant verband tussen de mate waarin respondenten denken dat hun naasten zich laten vaccineren en hun eigen vaccinatiebereidheid. Bij het maken van beslissingen rondom vaccineren speelt de eigen, directe omgeving dus een belangrijke rol. We hechten waarde aan wat de mensen in onze omgeving doen (en waarom). Bij de communicatie rondom de vaccins is het goed om gebruik te maken van lokale campagnes, rolmodellen die vertellen over hun ervaring met vaccinaties en lokale gesprekspartners waar mensen met vragen naartoe kunnen.

4. Huisdokter geniet meeste vertrouwen

De meeste respondenten zijn wel met een of meerdere (foutieve) beweringen over COVID-19 in aanraking gekomen (88 procent kent bijvoorbeeld de theorie dat COVID-19 in een lab is gecreëerd). Over het algemeen worden de theorieën rondom COVID-19 weinig geloofd. Er is echter meer twijfel rondom de toekomstige vaccins. Twijfelaars en weigeraars zijn het vaker eens met de bewering dat er waarschijnlijk geknoeid wordt met de gegevens over de veiligheid van de vaccins en de bewering dat farmaceutische bedrijven de gevaren van vaccins proberen te verbergen. Farmaceutische bedrijven en de overheid worden door deze groepen minder vertrouwd.

De eigen huisdokter wordt daarentegen wel door alle groepen grotendeels vertrouwd. De huisdokter scoort van alle bronnen het hoogste op betrouwbaarheid. Daarnaast geeft de grote meerderheid (81%) van alle respondenten aan het vaccinatieadvies van de dokter of zorgverstrekker te volgen. Ook de apotheker, wetenschappers die onderzoek doen naar COVID-19, het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FAGG) en het Agentschap Zorg en Gezondheid worden gezien als (zeer) betrouwbare informatievoorzieners. Zij spelen een belangrijke rol in het bieden van betrouwbare informatie, het beantwoorden van vragen en het ontkrachten van foutieve beweringen over de vaccins.

5. We zijn bereid om ons in te zetten voor het collectief

Ondanks dat niet alle respondenten zichzelf als even kwetsbaar zien, wil de grote meerderheid zich wel inzetten voor het collectieve belang. Respondenten die aangeven zich te willen laten vaccineren noemen veelvuldig het beschermen van de omgeving en het bijdragen aan groepsimmuniteit als hoofdreden voor hun keuze. 71% van alle respondenten geeft aan zich te willen vaccineren om mensen met een zwak immuunsysteem te beschermen. 78% van alle respondenten is het een beetje tot zeer eens met de stelling dat vaccineren een collectieve actie is waarmee we de verspreiding van het SARS-CoV-2-virus kunnen stoppen.

Onderzoek naar native advertising: "Nieuwslezers waarderen duidelijke uitleg bij native ads"

Simone Krouwer (UAntwerpen) onderzoekt hoe vertrouwen varieert naargelang het duidelijk labelen van gesponsorde nieuwsartikelen

Gesponsorde nieuwsartikelen: je kan er niet meer naast kijken. Of net wel, want veel lezers hebben vaak niet door dat het om betaalde inhoud gaat. Onderzoek van UAntwerpen bewijst nochtans dat de lezer meer vertrouwen heeft in nieuwsmedium én in adverteerder als de native advertentie duidelijk gelabeld is.

Steeds meer nieuwswebsites bevatten zogenoemde native advertenties: advertenties in de vorm van gesponsorde nieuwsartikelen, die soms bijna niet van het echte nieuws te onderscheiden zijn. De reclamewetgeving verplicht daarom adverteerders en nieuwsmedia om een label aan deze advertenties toe te voegen, een label dat aangeeft dat het om een advertentie gaat. Wat er in dit label moet staan, is echter niet precies vastgelegd. Met als gevolg dat lezers artikels met labels als ‘ADV’, ‘brandvoice’ en ‘partner content’ als native advertentie moeten kunnen herkennen. Spoiler: dat kunnen ze dus niet.

“Het lijkt erop dat sommige adverteerders en media bang zijn om duidelijk naar lezers te communiceren dat ze naar een artikel van een adverteerder kijken”, zegt Simone Krouwer, communicatiewetenschapster op UAntwerpen. “Maar maakt het toevoegen van een duidelijk getailleerd label lezers inderdaad kritischer en negatiever ten opzichte van adverteerders en nieuwsmedia?”

Hoe gedetailleerder, hoe beter

Krouwer en haar collega’s gingen op onderzoek en constateerden dat het tegenovergestelde het geval is. In een experimenteel onderzoek testten ze onder 453 Belgische online nieuwslezers vier verschillende labels voor gesponsorde nieuwsartikelen. Het label ‘partnercontent’ was het minst gedetailleerd. Het tweede label, 'gesponsord door… ' bevatte in ieder geval al de naam van de adverteerder. Daarnaast werden nog twee labels met gedetailleerde uitleg getest. Het eerste label benadrukte het belang van advertentie-inkomsten voor de nieuwsmedia. Het andere label benadrukte de onafhankelijkheid van journalisten (de advertenties worden geschreven door een aparte afdeling, of de adverteerder zelf).

“Ons onderzoek toont aan dat lezers native advertenties met een gedetailleerd label als transparanter beoordelen”, aldus Krouwer. “Dit zorgde vervolgens voor meer vertrouwen van de lezers in niet alleen de nieuwswebsites, maar ook in de adverteerders en de advertenties zelf! Het label ‘gesponsord door’ werkte al een stuk beter dan ‘partnercontent’, maar de twee gedetailleerde labels met extra uitleg werkten uiteindelijk het beste.”

Transparantie is juist nu belangrijk

Dat nieuwswebsites native advertenties plaatsen, is begrijpelijk. Verreweg de meeste Belgen betalen nog altijd niets voor het lezen van online nieuws. Ook gebruikt een steeds groter gedeelte een zogenoemde ‘ad blocker’, die traditionele banner advertenties volledig blokkeert. Maar de journalisten die ons dag in dag uit van nieuws voorzien, moeten op de een of andere manier toch betaald worden.

“Wat nieuwsmedia en adverteerders moeten voorkomen, is dat dit tot een verdere beschadiging in het lezersvertrouwen leidt”, duidt de communicatiewetenschapster. “Niemand wil in de situatie belanden dat lezers zich bij ieder positief artikel moeten gaan afvragen of dit artikel niet stiekem betaald is door een adverteerder. Duidelijke uitleg over de creatie en het waarom van native advertenties, kan het begrip van lezers verhogen. Juist in tijden van fake news en onethische praktijken van grote socialmediabedrijven kunnen nieuwsmedia zich onderscheiden op het gebied van transparantie en informatievoorziening. Het duidelijk labelen van native advertenties kan hieraan bijdragen.”

Onderzoek naar de gevolgen van pesten: "Ook cyberpesten kan leiden tot mentale problemen"

UAntwerpen ondervraagt duizend jongvolwassenen naar de effecten van pesten op lange termijn.

Dat ‘traditioneel’ pesten ook op lange termijn gevolgen heeft voor het mentale welzijn van slachtoffers is al langer bekend. Uit een groot onderzoek van UAntwerpen blijkt nu dat ook cyberpesten kan leiden tot mentale gezondheidsproblemen.

Professoren Sara Pabian en Heidi Vandebosch, beide verbonden aan het Departement Communicatiewetenschappen van de Universiteit Antwerpen, bevroegen duizend Vlaamse jongvolwassenen tussen 19 en 25 jaar. Uit de analyse van die gegevens blijkt dat personen die tijdens hun tienerjaren zowel online als offline gepest zijn geweest het grootste risico vertonen op mentale gezondheidsproblemen op latere leeftijd.

“Het risico op problemen is bij hen groter dan bij jongeren die enkel traditioneel gepest zijn geweest en groter dan bij jongeren die enkel online gepest zijn geweest”, legt Pabian uit. “Deze laatste groep heeft slechts een klein risico op verminderd mentaal welzijn, wat overeenkomt met een gelijkaardig risico als jongvolwassenen die geen slachtoffer zijn geweest van pesten.”

Ook ‘positieve’ gevolgen

Uit diepte-interviews met jongvolwassenen die tussen de leeftijd van 10 en 18 jaar gepest zijn geweest, blijkt dat deze groep vandaag nog steeds negatieve gevolgen ervaart van het pesten. Pabian: “Zo ervaren volwassenen met een online en offline pestverleden nog steeds gevolgen op hun sociaal functioneren of hoe ze met anderen omgaan: ze vermijden nog steeds gedrag, uiterlijke kenmerken of voorkeuren die vroeger geleid hebben tot het pesten. Ze zijn ook meer op hun hoede voor het delen van persoonlijke informatie en ze proberen conflicten vaak te vermijden.”

Uit de interviews blijkt ook dat het pesten heeft geleid tot wie ze zijn vandaag. Vaak ervaren voormalige slachtoffers nog steeds angst en een verminderd zelfvertrouwen. “Sommige jongvolwassenen vinden dat het pesten ook tot ‘positieve’ gevolgen heeft geleid”, aldus de communicatiewetenschapster. “Ze noemen dan zaken zoals veerkrachtiger zijn, het beter kunnen omgaan met tegenslagen en het hebben van hechte vriendschappen, die vaak voortvloeiden uit de negatieve pestervaringen. Die vrienden zijn vaak mensen die hen steunden of voor hen opkwamen.”

Vlaamse Week tegen Pesten

Van vrijdag 14 tot vrijdag 21 februari liep de vijftiende Vlaamse Week tegen Pesten: https://kieskleurtegenpesten.be


MIOS lanceert filmpje om jongeren te laten nadenken over hun online gedrag

Slechts één op de vier jongeren beseft dat sociale netwerksites persoonlijke informatie doorspelen aan bedrijven. Wetenschappers van UAntwerpen lanceren ter gelegenheid van Safer Internet Day een filmpje om jongeren uit te leggen hoe ze die (vaak listige) reclame kunnen herkennen, met de bedoeling dat ze in de toekomst meer stil staan bij hun online gedrag.

advertenties.png

Op Safer Internet Day worden in meer dan 110 landen initiatieven georganiseerd om van het internet een veilige, creatieve en leuke plek te maken, voor iedereen. Aan die doelstelling werkten de Vlaamse universiteiten KU Leuven, UAntwerpen, UGent en VUB met het project AdLit (‘advertising literacy’ of reclamewijsheid), met de financiële steun van VLAIO.

“Met AdLit willen we jongeren kritisch en weerbaar maken voor de subtiele online reclame, die ons vaak via ‘achterpoortjes’ wordt voorgeschoteld”, legt Brahim Zarouali (onderzoeksgroep MIOS, UAntwerpen) uit. “Uit ons onderzoek blijkt dat jongeren in het algemeen wel weten dat er advertenties aanwezig zijn op sociale netwerksites, maar slechts 26% van de jongeren tussen 12 en 17 is er zich van bewust dat deze sites persoonlijke informatie doorspelen aan bedrijven en merken, zodat die gepersonaliseerde advertenties kunnen maken.”

Etnische afkomst

De onderzoekers pakken nu uit met een filmpje, waarin wordt uitgelegd hoe die gepersonaliseerde advertenties tot stand komen en wat bedrijven er mee willen bereiken. Zarouali: “Een sociaal netwerk als Facebook is gratis voor de gebruikers, maar eigenlijk ‘betalen’ die gebruikers met hun persoonsgegevens. De netwerken weten ontzettend veel over hun (anonieme) gebruikers, dankzij hun zoek- en postgedrag: onschuldige dingen zoals hun lievelingshamburger, maar ook gevoeligere zaken zoals hun politieke voorkeur of etnische afkomst. En de ‘algoritmes’ worden almaar beter in het voorspellen van toekomstige voorkeuren en gedrag op basis van deze persoonlijke informatie.”

Dat resulteert in advertenties in het nieuwsoverzicht en in de zijbalk, met het label ‘gesponsord’. “De sociale netwerken weten waar je was en wat je opzocht: eigenlijk staan we onze privacy af”, zegt prof. Michel Walrave (UAntwerpen), een van de promotoren van het AdLit-project. “We hopen dat scholen aan de slag gaan met dit filmpje, in lessen rond bijvoorbeeld privacy en online reclame. Natuurlijk bieden de sociale netwerken heel wat mogelijkheden, maar je staat best kritisch tegenover je eigen zoek- en postgedrag. Jongeren moeten opgroeien tot geïnformeerde consumenten die zelfbewuste keuzes maken.”

Bekijk het filmpje op YouTube: https://www.youtube.com/watch?v=WjIwvK3WrOw