Onderzoeksmissie Onderzoeksgroep Rechtshandhaving

1.      Onderzoeksmissie Onderzoeksgroep Rechtshandhaving

1.1. Algemene omschrijving en doelstelling

De Onderzoeksgroep Rechtshandhaving overkoepelt verschillende rechtstakken, met name het (internationaal en Europees) straf(proces)recht, gerechtelijk recht, arbeidsrecht, sociale zekerheidsrecht, maar ook deels verbintenissenrecht, buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en internationaal privaatrecht.

De onderzoeksgroep herbergt ook een aantal metajuridische disciplines zoals rechtspsychologie, rechtssociologie, criminologische wetenschappen en veiligheidswetenschappen.

De Onderzoeksgroep Rechtshandhaving wil bijdragen tot een kritisch en intra/interdisciplinair wetenschappelijk onderzoek van de ontwikkelingen en uitdagingen van de voornoemde disciplines.

1.2. Gemeenschappelijke vraagstelling

In het onderzoeksprogramma staat één gemeenschappelijke vraagstelling centraal:

“Op welke wijze kunnen veiligheid en een duurzame handhaving van rechtsregels (met inbegrip van de privaatrechtelijke, strafrechtelijke en sociaalrechtelijke regels) worden bereikt ?“

De notie duurzaamheid verwijst naar de noodzaak om bij de handhaving van de rechtsregels zoveel als mogelijk

-        de persoonlijke relaties tussen de partijen te behouden,

-        de zwakkere partijen voldoende te beschermen,

-        de belangen van de maatschappij te vrijwaren,

-        dit in een meergelaagde en diverse context,

-        waarbij het essentieel is dat de handhaving gebeurt op een wijze die accuraat, doeltreffend en coherent is.

De notie accuraatheid in de zin van “nauwkeurig, precies en nauwgezet” laat in eerste instantie toe te achterhalen of de vooropgestelde rechtsregel (zowel van materieelrechtelijke aard als van procedurele aard) juridisch correct is en evenredig is met het nagestreefde doel.

Hiermee samenhangend wordt onderzoek verricht naar de mate van doeltreffendheid of efficiëntie van de vooropgestelde rechtsregel. Dit vereist in eerste instantie dat de regels niet alleen voorzienbaar zijn, maar ook gekend zijn. Zowel het onderzoek naar de perceptie van enerzijds de rechterlijke actoren (magistratuur,…) en anderzijds rechtsgebruikers als de vraag naar de wenselijkheid van bepaalde rechtsregels staan hierbij centraal. Bovendien rijst steeds de vraag in welke mate de overheid moet ingrijpen in de verhoudingen tussen burgers. Tot welk punt zijn burgers in staat tot zelfregulering en vanaf wanneer en op welke wijze dient de overheid in te grijpen? Wanneer volstaan regels van aanvullend recht, zijn regels van dwingend recht wenselijk en is een strafrechtelijke handhaving noodzakelijk?

De bestaande regelgeving mag misschien wel accuraat zijn, een optimale rechtshandhaving vereist ten slotte ook dat de verschillende rechtsregels coherent of samenhangend zijn en niet met elkaar in botsing komen.

2. Onderzoeksprogramma

2.1. Onderzoekslijnen

Het onderzoeksprogramma rechtshandhaving bestrijkt twee meta-onderzoekslijnen:

·        Passende processen met het oog op een duurzame handhaving

·        Passende sancties om duurzame handhaving te bereiken

Om handhaving en de interactie tussen de regels en gedrag te bestuderen, is zowel klassiek juridisch als empirisch onderzoek nodig.

2.1.1. Passende processen met het oog op een duurzame handhaving

De eerste onderzoekslijn draait om de vraag hoe een passend proces kan worden bepaald om tot duurzame naleving te komen.

Conflicten en strafbare feiten doen zich voor in vele gradaties en vertonen verschillende aspecten, zowel feitelijk als juridisch. Zij treffen doorgaans niet alleen de direct betrokkenen, maar ook hun sociale netwerken. Soms raken zij de samenleving als geheel.

Onderzoek wordt verricht naar de beste wijze om met deze verschillende conflicten om te gaan en te komen tot processen die borg staan voor een handhaving die duurzaam is, zoals hierboven omschreven. Uitgangspunt is dat burgers zoveel als mogelijk zelf het conflict proberen op te lossen. Niettemin is de tussenkomst van de rechter soms wenselijk en soms absoluut noodzakelijk ter bescherming én van partijen én van de maatschappij.

Bij de handhaving kan beroep gedaan worden op een veelheid van mogelijkheden, waaronder, maar niet beperkt tot:

·        ethische normen;

·        veiligheid en preventie;

·        vroegtijdige geschillenbeslechting;

·        onderhandeling/bemiddeling/verzoening;

·        arbitrage;

·        civiele gerechtelijke procedures in de ruime zin,

·        strafrechtelijke procedures.

Er wordt onderzocht welke actoren hierbij een rol kunnen spelen, zoals de gerechtelijke, maar ook buitengerechtelijke actoren, met inbegrip van werknemers- en werkgeversorganisaties of sociale inspecties.

Het onderzoeksprogramma is gericht op het onderzoeken van de kenmerken van verschillende processen en hun geschiktheid met betrekking tot verschillende soorten conflicten (arbeidsgeschillen, klassieke burgerlijke en ondernemingsgeschillen, strafbare feiten) en met betrekking tot de verschillende fasen van een conflict (voorafgaand aan het geschil, tijdens het geschil en tijdens de fase van de tenuitvoerlegging). Onderzocht wordt hoe gedrag het best kan worden gereguleerd, en, in geval van strafbare feiten, kan worden teruggedrongen en beoordeelt de criteria voor het kiezen van een proces om tot een oplossing voor een specifiek conflict te komen.

Een belangrijk aspect hierbij is de vraag aan welke fundamentele normen het proces in kwestie moet voldoen. Bij de analyse van de verschillende processen wordt nagegaan of zij het mogelijk maken een duurzame naleving te bereiken met inachtneming van de rechten van de partijen en van de samenleving. Passende processen zullen leiden tot het versterken van het vertrouwen in de rechtsorde.

2.1.2. Passende sancties om duurzame handhaving te bereiken

De tweede onderzoekslijn draait om de vraag hoe een passende sanctie voor wetsovertreding kan worden bepaald om duurzame naleving te bereiken. Binnen deze onderzoekslijn richt het onderzoeksprogramma zich op het bepalen van sanctioneerbaar gedrag, het onderzoeken van de soorten sancties die bestaan (bv. burgerlijk, administratief, strafrechtelijk), kenmerken van verschillende soorten sancties, de soorten schendingen waarvoor ze geschikt zijn, de criteria die moeten worden gebruikt om een specifieke sanctie te kiezen (bv. privébelangen, publieke belangen, machtsonevenwicht tussen de partijen), en aspecten van de uitvoering van de sanctie.

2.2. Onderzoeksthema’s

De twee meta-onderzoekslijnen worden vanuit verschillende invalshoeken en rechtsdomeinen bestudeerd. Dit resulteert in 4 onderzoeksthema’s :

-        alternatieve geschillenbeslechting

-        rechtsbescherming

-        handhavingsmechanismen

-        veiligheid en preventie

2.2.1. Alternatieve geschillenbeslechting

Alternatieve geschillenbeslechting is een belangrijke component van duurzame rechtshandhaving (vroegtijdige geschillenbeslechting, onderhandelen, bemiddeling, verzoening, arbitrage, bindende derdenbeslissing, ODR, …). De letter A in Alternative Dispute Resolution, is nog slechts op zijn plaats in de mate dat ze staat voor Appropriate Dispute Resolution. Meer en meer groeit het besef dat een goede wisselwerking tussen de klassieke gerechtelijke geschillenbeslechting en andere wijzen van geschiloplossing noodzakelijk is. Zowel de Europese als de Belgische wetgever ontwikkelen tal van initiatieven om de buitengerechtelijke geschiloplossing te promoten. Deze evolutie doet tal van vragen rijzen. Hoe kan ADR bijdragen tot een kwaliteitsvolle rechtsbedeling? Voor welke materies is deze vorm van geschiloplossing geschikt? In welke mate kan het doorlopen van een buitengerechtelijk geschiloplossingstraject verplicht worden gesteld? Hoe en in welke mate moet de overheid de buitengerechtelijke geschiloplossing wettelijk regelen/faciliteren? Wat is de rol van de rechter in deze evolutie, evolueert de taak van de rechter mee naar deze van een geschiloplosser (bv. bemiddeling door magistraten) in plaats van een geschilbeslechter of dient de taak van de magistraat strikt beperkt te blijven tot deze van een geschilbeslechter? In hoeverre is, meer algemeen gesproken, de inschakeling van een overheidsfunctionaris (de magistraat) gewenst of noodzakelijk, in het bijzonder als waarborg tegen willekeur? Welke rol kan deze vorm van geschillenbeslechting spelen in de steeds voortschrijdende digitalisering van de maatschappij? Wat met de juridische afdwingbaarheid van de buitengerechtelijke beslissingen en akkoorden (ook op IPR-vlak)?

Daarnaast wordt ook onderzoek gevoerd naar experimenten met vormen van handhaving door werknemers- en werkgeverorganisaties (al dan niet rechtstreeks) en rijst de vraag wat de verhouding is met de handhaving door de overheid; spelen de sociale inspectiediensten een belangrijke rol e.d.

2.2.2. Rechtsbescherming

Een duurzame rechtshandhaving veronderstelt vanzelfsprekend dat er procedures bestaan die aan bepaalde fundamentele beginselen beantwoorden. Deze behoorlijke rechtsbedeling waarborgt dat het proces optimaal verloopt en dat partijen gelijke kansen krijgen, hetgeen een absolute noodzaak is om het vertrouwen in het gerecht te waarborgen. Er kan ook maar sprake zijn van een duurzame handhaving indien rechterlijke beslissingen worden uitgevoerd.

De behoorlijke rechtsbedeling wordt beheerst door een complex geheel aan regels. Deze complexiteit kent verschillende oorzaken, waaronder de meergelaagde context van het recht. Het onderzoek gebeurt dan ook steeds rekening houdend met de regels met een internationale oorsprong en met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Ook rechtsvergelijking en de studie van supranationale beginselen draagt bij tot een optimaal inzicht in de wijze waarop een duurzame rechtshandhaving kan worden bereikt.

In dit onderzoeksthema worden verschillende aspecten van rechtsbescherming onderzocht.

a) Rechtsbescherming van de zwakke rechtsgebruiker

In dit subonderzoeksthema wordt specifiek gefocust op de afdoende bescherming van de zwakkere partijen (cfr. de omschrijving van de notie duurzaamheid). Een onevenwicht tussen twee of meer personen ten gevolge van ongelijkheid op financieel-economisch gebied, op het gebied van kennis en/of ervaring, talenkennis…enz., maar ook op menselijk en emotioneel vlak (bv. slachtoffer van misdrijf ten opzichte van de dader) kan aanleiding geven tot een ongelijkheid van partijen. In dit subonderzoeksthema wordt bepaald of en in welke mate rechtsregels of de rechter deze vooraf bestaande ongelijkheid moeten compenseren.

Er bestaat een veelheid aan mechanismen om de ongelijkheid te compenseren en om aldus de zwakke rechtsgebruiker te beschermen, waaronder:

·        Informatieverplichtingen en communicatie ten aanzien van de rechtszoekende;

·        Juridische eerste- en tweedelijnsbijstand

·        Bijzondere mogelijkheden om een zaak voor de rechter te brengen, met inbegrip van

o   de bevoegdheid van (consumenten)organisaties om vorderingen in te stellen

o   class actions

o   vereenvoudigde procedures

·        De taak van de rechter met inbegrip van mogelijkheden om ambtshalve rechtsgronden aan te vullen en om technieken aan te wenden om de zwakkere rechtsgebruiker een grotere bescherming te bieden zowel wat betreft het materiële recht, het procesrecht als het bewijsrecht

·        De gerechtskosten

·        Maatregelen inzake tenuitvoerlegging

In het kader van het straf(proces)recht dient te worden onderzocht welke rol aan slachtoffers wordt toegekend in de strafrechtelijke conflictafhandeling.  De vraag rijst of door de toekenning van slachtofferrechten doorheen de ganse strafprocedure afbreuk wordt gedaan aan de waarden die traditioneel verbonden zijn met een publiekrechtelijk strafrechtssysteem (o.m. onafhankelijkheid en onpartijdigheid). Verder zal moeten worden nagegaan waar, juridisch en economisch gezien, in de strafrechtelijke conflictafhandeling het wenselijk evenwicht ligt tussen de publieke interventie en private betrokkenheid.

b) Behoorlijke rechtsbedeling

b.1. Recht op een eerlijk proces

De rechtsbedeling kan slechts duurzaam zijn indien zij ook behoorlijk is. De behoorlijke rechtsbedeling is dan ook een essentiële bouwsteen voor een duurzame handhaving.

In dit subonderzoeksthema worden de verschillende aspecten van artikel 6 EVRM onderzocht. Mede op grond van rechtsvergelijkend onderzoek worden hieruit lessen getrokken voor de interpretatie en verbetering van interne procedures.

Hierbij worden onder meer onderzocht :

-        het recht op toegang tot de rechter en het belang van informatie en communicatie

-        het recht op een eerlijk proces met inbegrip van aspecten van

o   het recht op tegenspraak

o   bewijs

o   zwijgrecht vs. medewerkingsplicht

o   taalgebruik

o   redelijke termijn

Een aparte onderzoeksvraag daarbij is hoe het strafprocesrecht best wordt ingevuld om zowel tegemoet te komen aan een aantal kwalitatieve vereisten (zoals de eerlijkheid en de redelijke duur van het strafproces) als aan de noodzaak om de waarheidsvinding en de berechting van verdachten te optimaliseren. Aangezien het Wetboek van Strafvordering dateert van 1808 en een meer hedendaags wetboek een dringende noodzakelijkheid wordt, zal bijzondere aandacht worden besteed aan projecten of onderzoeksvragen die kunnen leiden tot een modernisering van het strafprocesrecht.

b.2. Termijnen in het recht

Duurzaamheid veronderstelt enerzijds dat personen hun rechten kunnen laten gelden en dat misdrijven worden bestraft, maar anderzijds ook dat er grenzen gesteld worden aan de mogelijkheid om dit te doen. De maatschappij is er immers geenszins bij gebaat dat conflicten kunnen blijven oplaaien.

In dit subonderzoeksthema worden termijnen in het privaatrecht, het sociaalzekerheidsrecht en het strafrecht onderzocht en wordt onderzocht hoe zij het beste kunnen bijdragen tot een duurzame handhaving. Ook de termijnen in het burgerlijk procesrecht en het strafprocesrecht maken deel uit van dit onderzoek. De sleutelbegrippen accuraatheid, coherentie en doeltreffendheid zijn hierbij van bijzonder belang. Aan de hand van deze sleutelbegrippen wordt bepaald hoe de termijnen de uitoefening van rechten kunnen en moeten beperken zonder hierbij afbreuk te doen aan de kern van het recht zelf. Teneinde een daadwerkelijke uitoefening van rechten te waarborgen zijn informatie en communicatie essentieel.

De berekening van de verjaring van de strafvordering is de laatste jaren door een opeenstapeling van wetswijzigingen steeds complexer geworden. De bestudering  van de verjaringsregeling in België en in het buitenland vormt een onderzoeksthema waaraan veel aandacht wordt besteed. Aansluitend bij de verjaring van de strafvordering, vormt ook het recht op berechting binnen een redelijke termijn in strafzaken een apart onderzoeksthema. Niet alleen de invulling ervan wordt daarbij onderzocht, maar ook de vraag welke sanctie idealiter gekoppeld wordt aan de overschrijding van de redelijke termijn en welk preventief model moet worden gehanteerd om de duur van het strafproces binnen de perken te houden.

b.3. Rechtsmiddelen

De ruime mogelijkheid die bestaat om rechtsmiddelen tegen rechterlijke beslissingen in te stellen, brengt een belangrijke kost mee voor de maatschappij en doet afbreuk aan het vertrouwen van de burger in de eerstelijnsrechter. De vraag rijst dan ook of er in het raam van een duurzame handhaving niet zuiniger met rechtsmiddelen omgesprongen moet worden.

Onderzoek wordt gedaan naar de wenselijkheid en het nut van de rechtsmiddelen (waaronder in het bijzonder verzet, hoger beroep en cassatieberoep), de wenselijkheid van een beperking van de toegang tot deze rechtsmiddelen en de wijze waarop dit desgevallend moet gebeuren.

Voorts wordt onderzocht hoe de rechtsmiddelen georganiseerd moeten worden opdat zij kunnen bijdragen tot een optimale en duurzame afhandeling van het proces.

Deze thematiek wordt interdisciplinair benaderd zowel vanuit het gerechtelijk recht, het sociaal procesrecht als het strafprocesrecht.

b.4. Grensoverschrijdende procesgang 

Dit subthema legt de focus op de meergelaagde context en meer specifiek op grensoverschrijdende procedures, zowel in civiele als in strafrechtelijke context. Deze worden, zeker binnen de Europese Unie, steeds meer uitgewerkt, versoepeld en in de praktijk gebezigd. De betrachting is om de bestaande, nieuwe en toekomstige rechtskaders voor diverse grensoverschrijdende procedures kritisch te onderzoeken, gaande van procedures in het kader van het strafrechtelijk rechtshulprecht tot burgerlijke processen die een grensoverschrijdend karakter vertonen, en deze te plaatsen in een evoluerende Europese en internationale rechtsorde. Vragen die centraal staan zijn: hoe noodzakelijk zijn zulke (nieuwe) procedures? Hoe efficiënt zijn deze? Werkt men aan een uniform kader, of zijn het eerder af hoc-oplossingen? Welke waarborgen worden geboden, en doorstaat de theorie de toets van de praktijk? Waar liggen de grenzen van samenwerking, en waar liggen de grenzen van soevereiniteit?

In tweede instantie wordt ook de primaire en secundaire invloed van internationale en Europese rechtsregels op louter nationale procedures bekeken. Vragen die daarbij centraal staan zijn: wordt de Belgische wetgever ook verplicht zijn interne procedures aan te passen door een internationaal of Europees instrument? Kan men lessen leren uit (nieuwe) grensoverschrijdende procedures? Is er nood en ruimte voor een uniform procesrecht op Europees vlak?

In derde instantie wordt ook het supranationaal kader onder de loep genomen, waarbij op internationaal dan wel op Europees vlak een bovenstatelijke entiteit procedureel optreedt. Gedacht kan daarbij worden aan het internationaal strafhof en de andere tribunalen (met het oog op de bestrijding van de zogenaamde kernmisdrijven) of nog aan de oprichting van een Europees Openbaar Ministerie, dat in eerste instantie specifiek gericht zal zijn op het opsporen en vervolgen van (financiële) misdrijven tegen de Europese Unie. Vragen die hierbij rijzen zijn o.m.: zijn er geheel eigen procedures en hoe afwijkend zijn deze van nationale procedures? Kunnen hier lessen op statelijk niveau uit getrokken worden? Wat is de meerwaarde – en wat zijn de problematieken – van supranationale procedures, onder meer gelet ook op soevereiniteitskwesties en problemen van jurisdictie en rechtsmacht? Zijn deze ‘nieuwe’ procedures uniform in hun rechtsbescherming, of wijken deze af en valt dat te rechtvaardigen?

b.5. Bewijs

De bewijsregels scheppen een kader waarin de waarheidsvinding moet gebeuren. Deze waarheidsvinding is niet onbevangen. Echter mag niet de indruk ontstaan dat de waarheidsvinding op arbitraire wijze gebeurt. Het bestaan van regels inzake de bewijslast en inzake de toelaatbaarheid, geoorloofdheid en bewijswaarde van de verschillende bewijsmiddelen is dan ook essentieel.

De bewijsregels geven aan de rechter de mogelijkheid om zelf actief op te treden en waar nodig de zwakkere partij te beschermen.

In dit subonderzoeksthema wordt onderzocht in welke mate de bewijsregels accuraat, coherent en doeltreffend zijn en op welke wijze zij optimaal kunnen bijdragen aan een duurzame rechtshandhaving. De aandacht gaat hierbij naar de bewijsregels in klassieke burgerlijke geschillen in de ruime zin, sociaalrechtelijke geschillen en in het strafrecht(proces)recht.

2.2.3. Handhavingsmechanismen

De sleutelbegrippen van accuraatheid, coherentie en doeltreffendheid kunnen worden toegepast op de hele handhavingsketen. In deze keten kunnen zes stappen worden onderscheiden: de opsporing en de handhaving door de overheid, het bepalen en omschrijven van sanctioneerbaar gedrag, het bepalen van de strafbare dader, het bepalen en invullen van de sanctievorm, het bepalen en toetsen van de concrete sanctie en de uitvoering van de sanctie. Telkens wordt aangeduid welke onderzoeksvragen aan bod kunnen komen. Mogelijks is er overlapping tussen de verschillende onderzoeksthema’s.

a) Opsporing en handhaving door de overheid

De overheid heeft met het oog op de bescherming van de openbare orde zowel het recht als de plicht om de samenleving vorm te geven. Het recht wordt hiertoe beschouwd als het controlemechanisme bij uitstek. Het recht dient om de sociale normen en waarden die op een bepaald ogenblik heersen in de samenleving te handhaven.

De notie “openbare orde” is een multi-inzetbaar begrip in het recht. Zo rijst bv. de vraag op welke factoren de wetgever zich baseert om uit te maken of een gedraging al dan niet als strafwaardig kan worden bestempeld. Het is niet altijd duidelijk waarop het begrip openbare orde juist betrekking heeft. Het uitdragen van een duidelijke visie over het recht in het algemeen en dus de te beschermen waarden, is m.a.w. een conditio sine qua non voor accurate wetgeving. Een accurate invulling van het openbare orde begrip is dan ook cruciaal voor al de disciplines die de onderzoeksgroep overkoepelen.

Het in kaart brengen van de verhouding tussen de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving is noodzakelijk. Zo rijst de vraag of in het raam van sociale dumping en sociale concurrentie welke handhaving het meest geschikt is met het oog op de naleving van de regels.

Wanneer dan toch voor een strafrechtelijke handhaving wordt geopteerd, rijst de vraag naar de draagwijdte van  internationale invloeden (bv. alsmaar meer Europese regelgeving die staat toestaat (soms oplegt) om strafrechtelijke inbreuken te creëren). Ook rijst de vraag hoe het vooronderzoek zo accuraat mogelijk wordt georganiseerd. Zo blijft de invulling van rol van de onderzoeksgerechten nog altijd een heet hangijzer. Dit laatste overlapt eveneens met het onderzoeksthema ‘rechtsbescherming’ – subonderzoeksthema ‘behoorlijke rechtsbedeling’.

b) Bepalen en omschrijven van sanctioneerbaar gedrag

De wetgever is bijzonder actief in het creëren van nieuwe strafbaarstellingen en verzwarende omstandigheden, waardoor de coherentie, doeltreffendheid,… van het systeem verloren dreigen te gaan. Bij het onderzoek zal worden uitgegaan van de vraag welke inbreuken op bepaalde kernwaarden worden beteugeld en of de hierdoor geboden bescherming aan de hierboven vermelde kwaliteitsvereisten voldoet. Volstaat het huidige kader van strafrechtelijk of civielrechtelijk beteugelde gedragingen ter bescherming van de kernwaarde, is er ruimte voor decriminalisering/depenalisering, is het kader voldoende doorzichtig,…? Met deze kernwaarden wordt o.a. gedoeld op bepaalde persoonlijkheidsrechten (fysieke, psychische en seksuele integriteit,…), eigendomsrecht,…

Wat is in dit verband de rol van de privaatrechtelijke handhaving en van de civielrechtelijke en tuchtrechtelijke sancties en hoe kan het privaatrecht een rechtshandhavingsfunctie vervullen? Is het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht, ter aanvulling van het strafrecht, hiervoor een nuttig instrument? Kan de sanctie van de nietigheid van een overeenkomst wegens strijdigheid met de openbare orde hierin een rol vervullen? Is het wenselijk om aan de sancties in het (contractuele) verbintenissenrecht een meer punitief karakter te geven?

Is een doorgedreven codificatie van de deontologische regelen van de juridische beroepen nodig of nefast? Wat is de invloed van andere regelgeving (mededingingsrecht, consumentenrecht, witwaswetgeving, de grondrechten, het gerechtelijk recht, het sociaal recht,…) op de deontologie van de juridische beroepsbeoefenaar?

Bij het bepalen en het omschrijven van het sanctioneerbaar gedrag moet het legaliteitsbeginsel worden nageleefd. Vormt, gelet op dit beginsel, de strafrechtelijke afhandeling nog een accurate wijze van sanctionering voor sociaalrechtelijke misdrijven, waar vaak met algemene en vage verplichtingen wordt gewerkt, die overigens vaak door Europese regelgeving worden voorgeschreven?

Bij het bepalen van sanctioneerbaar gedrag moeten meer algemeen de mensenrechten worden nageleefd. Zo rijst bv. de vraag in hoeverre in het sociaal recht het vaak voorkomend misdrijf ‘verhinderen van toezicht’ verenigbaar is met het zwijgrecht, zoals onder meer gewaarborgd door artikel 6 EVRM.

b.1 Bepalen van de strafbare dader

In tegenstelling tot het strafrecht waarbij de materiële toerekening de regel is, wordt in het sociaal recht vaak het systeem van wettelijke toerekening gehanteerd waarbij “de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers” als strafbare daders worden aangeduid. Deze ultieme verantwoordelijkheid van de werkgever en zijn entourage vindt zijn grondslag in het feit dat de werkgever de eigenaar is van de productiemiddelen. Is deze hoofdverantwoordelijkheid van de werkgever nog verdedigbaar in de hedendaagse maatschappij waarbij eenieders eigen verantwoordelijkheid sterker wordt benadrukt en nieuwe ondernemingsstructuren (zoals grensoverschrijdende moederbedrijven en holdingstructuren) opduiken  die het steeds moeilijker maken te bepalen op wie de hoofdverantwoordelijkheid berust. Ook rijst de vraag in hoeverre de autonomie van het strafrecht toepasbaar is in het sociaal recht.

M.b.t. de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de rechtspersoon stellen we vast dat er in de rechtspraak sprake is van een tendens tot objectivering van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid, spijts het principe van het schuldstrafrecht. De vraag rijst dan ook hoe rekbaar de grenzen zijn van het schuldstrafrecht.

b.2 Bepalen en invullen van de sanctievorm

Volgende onderzoeksvragen komen aan bod:

-        Welke criteria determineren een accuraat bestraffingskader?

-        Wanneer dient voorrang te worden gegeven aan alternatieve “sanctie”vormen zoals bemiddeling,…?

-        Nagaan van de accuraatheid van burgerlijke sancties zoals opschortingsrechten, nietigheid en ontbinding van overeenkomsten, contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid

-        Wanneer dient voorrang te worden gegeven aan bestuurlijke sancties en hoe verhouden deze sancties zich t.o.v. andere sanctievormen?

-        Hoe wordt deviant gedrag van de juridische beroepsbeoefenaar (het best) beteugeld? Hoe verhouden het tuchtrecht, het sociaal recht, het strafrecht en de burgerlijke aansprakelijkheid zich tot elkaar bij het bestraffen en remediëren van deviant gedrag?

b.3 Bepalen en toetsing van de concrete sanctie

Volgende onderzoeksvragen komen aan bod:

-        Wat is een sanctie (o.m. met het oog op het nagaan van de toepasselijkheid van de waarborgen van het EVRM)?

-        Welke is de toetsingsbevoegdheid van de rechter aan wie wordt gevraagd een bepaalde sanctie op te leggen? Mag hij toetsen met volle rechtsmacht of beschikt hij alleen over een marginale redelijkheidstoetsing?

-        Wanneer is een sanctie proportioneel? Welke zijn de toetsingscriteria en dit zowel vanuit het oogpunt van de wetgever als vanuit het oogpunt van de magistraat en de rechtsonderhorige?

-        In welke mate kunnen beslissingen (bv. een verbod om bepaalde documenten voor te leggen) of sancties (bv. schorsing) van de tuchtoverheid worden gecontroleerd door de rechter en/of is de rechter hierdoor gebonden?

-        Aan welke voorwaarden moet een optimale straftoemeting voldoen? Te denken valt bv. aan het in kaart brengen van de kruisbestuiving tussen de verschillende strafrechtelijke actoren en het nagaan of de regels m.b.t. het aannemen van verzachtende omstandigheden en recidive nog doeltreffend zijn. Ook staat de problematiek van de (in)consistentie in de Belgische straftoemeting centraal. De keuzevrijheid van de rechter houdt immers het gevaar in van willekeur in de straftoemeting. Er zal ook moeten worden onderzocht waarom consistentie een nastrevenswaardig doel is in de straftoemeting. Een accurate en doeltreffende straftoemeting dient eveneens te worden vertaald in de motivering van de straf en de strafmaat. Men zal ongetwijfeld eveneens oog moeten hebben voor de rechtspsychologische invalshoek waarbij een onderzoek naar de perceptie van de veroordeelde t.a.v. de uitspraak een cruciale rol zal spelen.

c) Uitvoering van de sanctie

Volgende onderzoeksvragen komen aan bod:

-        Aan welke eisen dient een sanctie te voldoen om doeltreffend te kunnen zijn op het vlak van de uitvoering?

-        Mogen de rechterlijke instanties die bevoegd zijn voor het opleggen van sancties zich in de uitspraak ook inlaten met uitvoeringsperikelen?

-             Welke omstandigheden determineren een optimale strafuitvoering?

2.2.4. Veiligheid en preventie

Risico’s en onzekerheid zijn wezenlijke kenmerken van de hedendaagse risicomaatschappij. Recente ontwikkelingen op het vlak van nieuwe technologieën (digitalisering, robotisering…), toenemende economische en sociale concurrentie, eisen tot flexibilisering, nieuwe arbeidsvormen, e.a. beïnvloeden in sterke mate het risicobeeld. In deze context is het maatschappelijk belang van veiligheid en preventie in ruime zin dan ook  sterk toegenomen.

Binnen het onderzoeksthema “Veiligheid en preventie” willen we wetenschappelijk onderbouwde maar ook praktisch toepasbare oplossingen aanleveren om de veiligheid in bedrijven, organisaties en de samenleving te verbeteren.

Wetenschappelijk onderbouwd door wetenschappelijke kennis te vergaren, maar ze ook te verbreden. Verbreden door, enerzijds, zowel aspecten van safety (zoals welzijn op het werk, kwaliteit en milieu) als security (beveiliging, sociale veiligheid) te bestuderen, en anderzijds, veiligheid niet alleen vanuit het recht te benaderen maar ook op multi- en/of interdisciplinaire wijze (bv. mede vanuit gedrags- en sociale wetenschappen of vanuit technische disciplines).

Praktisch toepasbaar door aan de bedrijven en organisaties, naargelang hun aard en grootte, instrumenten aan te bieden die toelaten een beter en duurzamer veiligheidsbeleid en -cultuur te ontwikkelen, met inbegrip van het opbouwen van weerbaarheid en het constructief omgaan met risicogedragingen, ongevallen en incidenten.

In dit kader komen onder  meer volgende thema’s aan bod:

-        Onderzoek naar de betekenis en het belang van grondrechten voor verschillende domeinen van veiligheid.

Bestaat er een grondrecht op veiligheid / een grondrecht op  veilige en gezonde arbeid?  Hoe verhoudt dit recht zich ten aanzien van andere grondrechten, zoals o.m. het non-discriminatierecht, het recht op privacy, recht op arbeid, recht op overleg en onderhandeling?

-        Onderzoek naar de bevoegdheden, verantwoordelijkheden en samenwerking van diverse actoren (zoals werknemers, deskundigen, middenveldorganisaties, overheden, burgers, …) betrokken bij een veiligheids- en preventiebeleid. 

Welke bevoegdheden en verantwoordelijkheden moeten aan de actoren worden toegekend om een verbetering van de preventie- en re-integratiecultuur binnen ondernemingen/organisaties te bekomen en welke waarborgen en/of statuten zijn wenselijk/noodzakelijk om hen toe te laten optimaal hun diverse bevoegdheden en taken inzake preventie en herstel te vervullen?

-        Onderzoek naar de factoren die het meest determinerend en voorspellend zijn voor veiligheidscultuur en veiligheidsattitudes met het oog op het ontwikkelen van instrumenten om voormelde factoren te evalueren, te valideren en aanbevelingen te formuleren.

-        Onderzoek naar de impact van nieuwe arbeidsvormen op het welzijn op het werk.

Welke mogelijkheden liggen in het huidig juridisch instrumentarium (o.m. ook inzake arbeidsrechtelijke schorsingsgronden, verlofstelsels…) vervat t.a.v. deze nieuwe arbeidsvormen om een beter welzijn van de arbeidende mens te bekomen en welke aanpassingen zijn noodzakelijk/wenselijk om een maximale ontplooiing van de arbeidende mens te bekomen?

-        Onderzoek naar perspectieven voor de verdere uitbouw van preventie in de sociale verzekeringen.

In hoeverre heeft  de preventie- en herstelgedachte reële groeikansen in een systeem dat van bij de aanvang als een curatief en geïndividualiseerd systeem werd opgevat en welke juridische voorwaarden moeten voorhanden zijn om een optimale ontwikkeling van de preventie- en herstelgedachte in de professionele risicoverzekering te bekomen?

-        Onderzoek naar diverse aspecten van het omgaan met milieu- en technologische risico’s. Bijvoorbeeld: risicobeheersing; uitdagingen bij de implementatie van de Seveso-wetgeving (zowel vanuit technisch oogpunt als op vlak van stakeholderparticipatie); het opzetten en onderhouden van een risicodialoog over lange termijn veiligheidsprojecten (bv. berging nucleair afval); incidentanalyse; …

-        Onderzoek rond noodplanning en crisisbeheer.

Crisismanagement en noodplanning bij de overheid en bedrijven; beslissingsprocessen tijdens crisissituaties; hoe hulpdiensten omgaan met angst en onzekerheid tijdens interventies; de specifieke uitdagingen betreffende noodplanning en crisisbeheer  in relatie tot openbare en industriële veiligheid.

-        Onderzoek naar nieuwe technologieën die ontwikkeld en gebruikt worden binnen het veiligheidsdomein (zoals bv. drones).

-        Onderzoek naar securitymodellen, security culture en security awareness.

 “Veiligheid en preventie” is een nieuw onderzoeksthema, dat nog volop in ontwikkeling is. In de komende jaren zal er toegelegd worden op een verdere prioritering en stroomlijning.