Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Inleiding
Het UZ Antwerpen (UZA) en de faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen van de Universiteit Antwerpen streven naar een kwalitatief hoogstaande opleiding tot arts-specialist, waar ook het welzijn van de arts een plaats krijgt. In het kader van de kwaliteit van de opleiding zijn wij van mening dat de Master in de Specialistische Geneeskunde (MSG)-opleiding een belangrijke meerwaarde is. De bedoeling van dit charter is een kader te creëren waarbinnen de arts-specialisten in opleiding (ASO’s) optimaal kunnen profiteren van de geäcademiseerde opleiding. Via een gestructureerde vorm van werkplekleren kan de ASO de nodige ervaring opdoen, en dit terwijl de klinische productie niet in het gedrang komt. We zijn er ons van bewust dat dit een delicate evenwichtsoefening is en zijn er toch van overtuigd dat dit te realiseren valt.
Op dit moment zijn er al verschillende, waardevolle, initiatieven binnen de faculteit en het ziekenhuis gerealiseerd. Deze initiatieven zijn tot op heden echter nog niet volledig gegeneraliseerd en onvoldoende op elkaar afgestemd. Dit charter heeft als doel een gestructureerd overzicht te geven van de noodzakelijke omkadering om de doelstellingen van de opleiding te realiseren. Binnen dit charter werd rekening gehouden met de verwachtingen van enerzijds de ASO en anderzijds de stagemeesters (ook geaffilieerde) van de verschillende disciplines.
Formele inhoud van de MSG
De missie van de MSG-opleiding is drieledig, gestoeld op de 4 Canmeds-rollen (medicus, wetenschapper, communicator, manager) namelijk:
- De opleiding van arts-specialisten die over adequate kennis en vaardigheden beschikken om hoogwaardige patiëntenzorg te verlenen.
- De vorming tot klinisch competente medische specialisten die levenslang spontaan en zelfstandig reflecteren over hun medisch handelen en zich blijven bijscholen.
- Een opleiding aanbieden die stoelt op een internationaal gedragen competentiemodel en aansluit bij de actuele maatschappelijke, economische en ethische ontwikkelingen.
Om een dergelijk programma te kunnen realiseren moet er door de betreffende specialismen niet enkel een kwalitatief hoogstaand ‘lessenpakket’ worden opgesteld (liefst vervat in een interuniversitair pakket) maar moeten ook randvoorwaarden worden gecreëerd om de kandidaten de mogelijkheid te geven dit af te werken. Overeenkomsten aangaande deze randvoorwaarden zijn het onderwerp van deze charter.
Minimale randvoorwaarden voor het doorlopen van de masteropleiding. Binnen de wet op de arbeidstijdenregeling mogen de ASO’s gemiddeld over 13 weken maximaal 48 uur per week actief zijn binnen het ziekenhuis (dan wel 60 uur indien voor opting-out wordt gekozen), dit inclusief de nodige vormingsmomenten die kaderen in de MSG. Hiervoor werd in de Wet Colla per week 4 uur ‘geïmmuniseerd’. In principe moet dit kunnen volstaan: op jaarbasis betekenen dit ruim 200 lesuren of het equivalent van ongeveer 20 werkdagen.
Het is een conditio sine qua non dat deze ‘lesuren’ geïdentificeerd worden, door de werkgever ook effectief worden vrijgesteld (niet noodzakelijk in clusters van 4 uur) en dus ook als werktijd worden beschouwd (binnen de 48/60 urenweek).
Het garanderen (“immuniseren”) van deze 4 uur studietijd komt doorheen het verslag van de visitatiecommissie als één van de belangrijkste opmerkingen naar voren en is dan ook essentieel voor het welslagen van de MSG.
Hierbij horen de lessen die worden georganiseerd in het kader van de MSG die zowel tijdens de reguliere werkuren als buiten de werkuren kunnen vallen (’s avonds en in weekend); dit laatste is vaak het geval in het kader van interuniversitaire cursussen.
- De bestaande cursussen en workshops, met bijhorende opdrachten (intern of interuniversitair), die in de mate van het mogelijke ingepast worden in de diverse opleidingsonderdelen van de MSG (inclusief e-learning momenten)
- Bijwonen van nationale en internationale congressen van de verschillende wetenschappelijke verenigingen
- Mogelijkheid tot wetenschappelijke werk (verdiepen in recente literatuur, uitwerking van de masterproef)
Monitoring van de invulling van deze studietijd moet door de ASO zelf in het portfolio gebeuren. In het elektronische portfolio moeten de tools worden ingebouwd om de leermomenten op en naast de werkvloer te kunnen kwantificeren en de inhoud te rapporteren. Op deze manier kunnen zowel de studietijd als de ‘werktijd’ continu worden gemonitord.
Er wordt gestreefd naar een omschakeling van het papieren portfolio naar een elektronisch portfolio tegen augustus 2015. Een eerste stap is hierbij genomen door het interuniversitair uniformiseren van de opvolgformulieren. Finaal dient de formele afstemming met de Hoge Raad en erkenningscommissies te gebeuren voor de integratie van dit portfolio met het huidige “stageboekje”.
De vertegenwoordigers van de ASO’s van de Universiteit Antwerpen evenals de faculteit moeten er samen naar streven om stagemeesters (universitaire en niet-universitaire), die zich inzetten voor deze vorm van onderwijs, hiervoor de juiste erkenning te geven.
Beoordeling
Er moet naar gestreefd worden om de vereisten van de erkenningscommissies maximaal af te stemmen met die van de MSG-opleiding. Het is de taak van de universitaire stagemeesters om hiervoor binnen de erkenningscommissie te ijveren. Het volledig pakket van een opleiding moet immers door een erkenningscommissie worden goedgekeurd waarin vertegenwoordigers van de universiteiten en van het beroepsveld zitten.
Het werkplekleren is evenwel een fundamenteel kenmerk van de MSG en vereist aldus een regelmatige evaluatie van de ASO op het werkveld (dagelijks tot wekelijks) met de nodige feedback. In de praktijk kan dit het best door het staflid gebeuren waarmee de assistent die dag heeft samengewerkt. Opmerkingen moeten door de assistent worden genotuleerd in het elektronisch portfolio en mee worden ondertekend door het betreffende staflid.
De formele beoordeling van de kandidaten moet op een geüniformiseerde manier gebeuren en door verschillende personen (cfr. interuniversitaire beoordelingsformulieren).
Voorts dient de ASO in staat te zijn de werkplek te beoordelen middels de reeds bestaande ABC-enquêtes voor de verschillende stageplaatsen. De faculteit engageert zich regelmatig de resultaten van deze enquêtes te bespreken met de verantwoordelijke stagemeesters.
Verantwoordelijkheid & vertegenwoordiging ter bevordering van de leer-en werkomgeving
Bij het starten op een nieuwe stageplaats moet er voor elke ASO een ‘introductiedag’ worden voorzien waarop alle praktische aspecten betreffende het werken en leren binnen het betreffende ziekenhuis worden overlopen. Hierbij moet voldoende tijd worden voorzien voor uitleg rond de werktijden, inclusief de 4 uur leertijd per week, en de faciliteiten die beschikbaar zijn om het werkplekleren te optimaliseren. Tevens dient een duidelijke omschrijving en aflijning van de taken gegeven te worden.
Bij het starten van de opleiding wordt elke ASO gewezen op zijn rechten en plichten, die de MSG met zich mee brengt. Op deze manier wordt de verantwoordelijkheidszin van de ASO geprikkeld om het eigen opleidingstraject vorm te geven, en zo maximaal de kansen te benutten die deze waardevolle opleiding te bieden heeft.
Hierbij komt dat de ASO-vertegenwoordigers en de faculteit zich engageren bij de start van de opleiding de algemene structuur, doelstellingen en vertegenwoordiging van de MSG-opleiding, evenals dit charter, te duiden.
A-platform, het overlegplatform van de ASO aan de Universiteit Antwerpen, zal hierin een centrale rol vervullen. Zij verzorgen mee de communicatie vanuit de faculteit naar de ASO, betreffende veranderingen aan deze opleiding. Daarbij komt dat A-platform mee de dialoog faciliteert tussen de ASO en de faculteit, steeds met een verbetering van de MSG als gezamenlijk doel.
In uiterste nood kan de ASO beroep doen op de ombudspersoon (Prof. Roy Rommen – roy.remmen@uantwerpen.be) van de MSG-opleiding in geval er problemen rijzen met zijn/haar opleidingstraject.
Ruimte voor eigen accenten
Het programma van niveau 2 van de MSG-opleiding is een dynamisch geheel en moet jaar na jaar, in overleg met de ASO’s en de geaffilieerde stagemeesters, door de universitaire stagedienst worden geëvalueerd en indien nodig worden aangepast. Binnen elke afstudeerrichting moet minstens jaarlijks een samenkomst voorzien worden van universitaire stagemeester, niet-universitaire stagemeesters en ASO-afvaardiging om inhoud en implementatie van de MSG binnen de discipline te bekijken en eventueel bij te sturen.
Dat is dan ook het uitgelezen forum om, in overleg met de opleiders en de ASO’s, het belang van het werkplekleren aan te kaarten en eventuele aanpassingen aan de opleiding te bespreken.
Er moet naar gestreefd worden om ASO’s de mogelijkheid te geven tot een jaar opleiding in een buitenlands centrum. De faculteit moet hier initiatieven nemen om uitwisselingen van assistenten tussen het Universitair ziekenhuis Antwerpen en andere buitenlandse opleidingscentra te faciliteren. Uiteindelijk betreft het in het geval van een uitwisseling geen uitbreiding van het aantal assistenten in opleiding. Uiteraard is de taal hier een beperkende factor.
Ook moet worden nagedacht over de mogelijkheid tot deeltijds werken. Het MB van 23/04/2014 tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van geneesheren-specialisten, art. 4 stelt dat de opleiding van de kandidaat-specialist een voltijdse aanwezigheid binnen de stagedienst vereist, doch dat een uitzondering kan worden toegestaan door de coördinerende stagemeester als de feitelijke stagemeester. Daarnaast valt de ASO onder de toepassing van de reglementering inzake tijdskrediet en deeltijds werk volgens de collectieve arbeidsovereenkomst 77bis. Bijgevolg kan de ASO aanspraak maken op deeltijds werk, zoals reeds enkele malen werd toegestaan in Franstalig België. Uiteraard gaat dit gepaard met een gelijkwaardige verlenging van de opleiding zodat de totale duur van opleiding ongewijzigd blijft.
Er moet gestreefd worden naar het integreren van minstens één jaar opleiding in een niet-universitair ziekenhuis. Deze ervaring kan inderdaad bijdragen tot een betere voorbereiding voor het later uitoefenen van het beroep van arts-specialist.
Streven naar lichamelijk en psychisch welbevinden inclusief het voorkomen en behandelen van burn-out
Het lichamelijk en psychisch welzijn van elke arts, en bijgevolg van elke ASO, is van primordiaal belang. Preventieve maatregelen hieromtrent zijn hierbij onmisbaar en kaderen in het algemeen preventief beleid van de instellingen. In geval van overmatige stress op de werkvloer is het van belang tijdig actie te ondernemen. Een laagdrempelig en algemeen aanspreekpunt werd hiervoor aangesproken namelijk het STudentenInformatiePunt (STIP). Een aanmelding kan telefonisch (+32 3 265 48 72) en via mail (stip@uantwerpen.be) gebeuren en worden snel verwerkt. Het STIP is een organisatie vanuit de Associatie Universiteit & Hogescholen Antwerpen en werkt volgens de principes van het beroepsgeheim. Naast een intakegesprek bestaat de mogelijkheid om verdere psychologische begeleiding te verkrijgen rechtstreeks via het STIP of via hun extern netwerk van psychologen. Deze voorziening is beschikbaar en gratis voor alle ASO (binnen en buiten het academisch ziekenhuis).
Aanvullend kan het A-platform met begeleiding van de faculteit het initiatief opstarten om 2 maal per jaar de mogelijkheid aan ASO’s te geven om een intervisiegroep op te starten, begeleid door een extern aan het ziekenhuis persoon. Een informatieve lijst zal opgesteld worden rond maatregelen ter preventie van burnout alsook mogelijk contactorganisatie/personen indien doorverwijzing noodzakelijk zou zijn.