Onderzoeksgroep
Expertise
Expertise in Belgisch en vergelijkend bestuursrecht in het algemeen en in het bijzonder m.b.t. de volgende thema's: beginselen van behoorlijk bestuur; bestuurlijke besluitvorming en procedure; bewijsrecht in het bestuursrecht; rechtsbescherming tegen de overheid; recht van de ruimtelijke ordening.
Het beginsel van de gelijkheid van burgers voor de openbare lasten: een algemene grondslag voor foutloze overheidsaansprakelijkheid?
Abstract
Dat een particulier de overheid aansprakelijk kan stellen als zij hem door een foutieve gedraging schade berokkent, wordt al geruime tijd aanvaard. Minder evident is de vraag of een particulier zijn schade kan afwentelen op de overheid wanneer deze geen fout kan worden verweten. Traditioneel, voornamelijk in verband met erfdienstbaarheden van openbaar nut, wordt deze vraag negatief beantwoord door de hoogste Belgische rechtscolleges: het loutere feit dat de overheid het particuliere eigendomsrecht in het algemeen belang beperkt, impliceert niet dat zij vergoeding verschuldigd is. Enkel de wetgever zou uitzonderingen kunnen voorzien op dit principe. Uit recente rechtspraak van diezelfde rechtscolleges blijkt echter dat de vergoedingsplicht van de overheid (minstens) in deze hypothese ook kan voortvloeien uit (de schending van) het beginsel van de gelijkheid van burgers voor de openbare lasten. De ontstaansgeschiedenis, het juridisch statuut, de toepassingsvoorwaarden, het toepassingsgebied, de gevolgen en de handhaving van dit beginsel worden op een inductieve, rechtsvergelijkende en inductieve wijze onderzocht door aspirant FWO Samuel De Winter, met het oog op de ontwikkeling van een algemene theorie omtrent foutloze overheidsaansprakelijkheid, vertrekkende vanuit in het algemeen belang opgelegde eigendomsbeperkingen.Onderzoeker(s)
- Promotor: Carette Nicolas
- Co-promotor: Opdebeek Ingrid
- Mandaathouder: De Winter Samuel
Onderzoeksgroep(en)
Project type(s)
- Onderzoeksproject
Opstellen van een set van criteria voor depenalisering en toepassing ervan door aanleveren van onderbouwde voorstellen tot depenalisering.
Abstract
Dit voorstel beoogt bij te dragen aan de uitbouw van een accuraat handhavingsbeleid. Hiertoe wordt enerzijds een set van criteria voor depenalisering opgesteld. Anderzijds worden onderbouwde voorstellen tot depenalisering aangeleverd. Als uitgangspunt wordt het taxatie-instrument strafwaardigheid ontwikkeld door de Dienst Strafrechtelijk Beleid als startpunt genomen en wordt rekening gehouden met de vooropgestelde hervorming van het Strafwetboek die ook doorwerkt op deelstatelijk niveau. Bij het vraagstuk van de al dan niet depenalisering mag ook de proportionaliteitstoets niet uit het oog worden verloren. Wij stellen voor om het onderzoek te voeren onder begeleiding van een intra- en interdisciplinair wetenschappelijk team waarin alle relevante deskundigheidsgebieden vertegenwoordigd zijn: strafrecht, bestuursrecht en criminologie.Onderzoeker(s)
- Promotor: Rozie Joëlle
- Co-promotor: Opdebeek Ingrid
Onderzoeksgroep(en)
Project type(s)
- Onderzoeksproject
Naar een theorie over algemene beginselen van bewijs in het bestuursrecht.
Abstract
Dagelijks worden er in België talloze beslissingen genomen door allerhande besturen. Sommige beslissingen steunen op feiten die vrij gemakkelijk vast te stellen zijn (geboortedatum, woonplaats,…). Andere beslissingen vereisen echter een nauwkeurig en zorgvuldig onderzoek en bewijs van alle relevante feiten alvorens de overheid met kennis van zaken een zorgvuldige beslissing kan nemen. Beslissingen over omgevingsvergunningen bijvoorbeeld vereisen een precieze, technische kennis van de ligging van het project, de gevaren van bepaalde exploitaties, de verwachte mobiliteits- en milieuhinder enz. Het opleggen van een tuchtstraf aan een ambtenaar die de feiten ontkent impliceert soms het stellen van allerlei onderzoekshandelingen. Over welke onderzoeks- en bewijsmethoden beschikt het bestuur dan? En op wie rust de delicate en moeilijke bewijslast bij een asielaanvraag? Heel wat bestuurlijke beslissingen worden vernietigd door de bestuursrechter omdat de feiten niet op een behoorlijke, zorgvuldige manier werden vastgesteld of beoordeeld. Soms rijst echter ook de vraag of de controle van de bestuursrechter op de feitenvaststelling door het bestuur wel afdoende is. Hier spelen overwegingen die raken aan fundamentele rechten. Vereist het recht op een rechter die oordeelt met volle rechtsmacht (art. 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) dat de rechter zich op dit vlak actiever opstelt en niet slechts de zorgvuldigheid van het onderzoek door het bestuur nagaat? Problematisch voor zowel burgers, besturen én bestuursrechters, is dat in België elke theorievorming over het bewijsrecht in bestuurszaken ontbreekt. Wie draagt de bewijslast? Wie moet wat bewijzen en welke bewijsmiddelen zijn daarbij toegelaten? En wat is de taak van de rechter bij het onderzoek van de feiten? Een antwoord op deze vragen zou een belangrijke leemte opvullen in de juridisch-academische kennis. Het doel van dit onderzoek is te komen tot een globale theorievorming inzake het bewijs in het bestuursrecht en dit zowel in de bestuurlijke fase als in de fase voor de bestuursrechter. Hiertoe onderzoeken we de rechtspraak van de Raad van State en een selectie van bijzondere bestuursrechters en zoeken we via rechtsvergelijkend onderzoek inspiratie in buitenlandse rechtsstelsels. Weten wie wat moet bewijzen via welke bewijsmiddelen en hoe de rechter het voorliggende bewijs moet evalueren/controleren is essentieel voor de rechtszekerheid en dus voor de rechtstaat. Zowel het wetenschappelijk als maatschappelijk belang van dit thema staat dan ook buiten kijf. De resultaten van het onderzoek kunnen niet alleen een houvast bieden aan burgers, besturen en rechters; ze kunnen tevens een inspiratiebron zijn voor de regelgever voor het opstellen van een algemeen juridisch kader met betrekking tot bewijs in het bestuursrecht.Onderzoeker(s)
- Promotor: Opdebeek Ingrid
- Co-promotor: De Somer Stéphanie
- Mandaathouder: Stijleman Annelien
Onderzoeksgroep(en)
Project type(s)
- Onderzoeksproject
Partijdigheid in het Belgische bestuursrecht: analyse van de effectiviteit van de jurisdictionele rechtsbescherming.
Abstract
Een bouwonderneming die meedong naar een overheidsopdracht maar verloor, verneemt dat er nauwe persoonlijke banden bestaan tussen personen in het bestuur en de begunstigde van de opdracht. Een kandidaat voor een benoeming stelt vast dat de voormalige werkgever van de kandidaat die als eerste werd gerangschikt in de jury zetelde. Een gemeenteambtenaar tegen wie een tuchtonderzoek loopt, leest in de krant dat zijn burgemeester er al van uitgaat dat hij schuldig is en streng gestraft moet worden. In al deze situaties zou de persoon in kwestie de eindbeslissing kunnen aanvechten bij de bestuursrechter met een beroep op het verbod van partijdigheid dat rust op het bestuur. Een kort vooronderzoek wijst echter uit dat de slaagkans van een dergelijk beroep in België laag is. Het voorgestelde onderzoek heeft tot doel na te gaan wat de expliciete en impliciete redenen zijn voor het hoge aantal falende beroepen en wat het relatief belang van die redenen is. Dat gebeurt via een systematische analyse van de rechtspraak van de Raad van State en de Raad voor Vergunningsbetwistingen over een periode van 8 jaar. Het onderzoek zal onthullen waar precies de 'achilleshielen' van het onpartijdigheidsbeginsel liggen, zijnde de factoren die een effectieve rechterlijke afdwinging ervan bemoeilijken. Via vergelijking met andere rechtssystemen zullen, waar mogelijk, oplossingen voor de geïdentificeerde problemen worden aangereikt.Onderzoeker(s)
- Promotor: Opdebeek Ingrid
- Mandaathouder: De Somer Stéphanie
Onderzoeksgroep(en)
Project type(s)
- Onderzoeksproject
Het beginsel van de gelijkheid van burgers voor de openbare lasten: een algemene grondslag voor foutloze overheidsaansprakelijkheid?
Abstract
Dat een particulier de overheid aansprakelijk kan stellen als zij hem door een foutieve gedraging schade berokkent, wordt al geruime tijd aanvaard. Minder evident is de vraag of een particulier zijn schade kan afwentelen op de overheid wanneer deze geen fout kan worden verweten. Traditioneel, voornamelijk in verband met erfdienstbaarheden van openbaar nut, wordt deze vraag negatief beantwoord door de hoogste Belgische rechtscolleges: het loutere feit dat de overheid het particuliere eigendomsrecht in het algemeen belang beperkt, impliceert niet dat zij vergoeding verschuldigd is. Enkel de wetgever zou uitzonderingen kunnen voorzien op dit principe. Uit recente rechtspraak van diezelfde rechtscolleges blijkt echter dat de vergoedingsplicht van de overheid (minstens) in deze hypothese ook kan voortvloeien uit (de schending van) het beginsel van de gelijkheid van burgers voor de openbare lasten. De ontstaansgeschiedenis, het juridisch statuut, de toepassingsvoorwaarden, het toepassingsgebied, de gevolgen en de handhaving van dit beginsel worden op een inductieve, rechtsvergelijkende en inductieve wijze onderzocht door aspirant FWO Samuel De Winter, met het oog op de ontwikkeling van een algemene theorie omtrent foutloze overheidsaansprakelijkheid, vertrekkende vanuit in het algemeen belang opgelegde eigendomsbeperkingen.Onderzoeker(s)
- Promotor: Carette Nicolas
- Co-promotor: Opdebeek Ingrid
- Mandaathouder: De Winter Samuel
Onderzoeksgroep(en)
Project type(s)
- Onderzoeksproject
Legaliteit en Governance van de Bestuurlijke Discretionaire Bevoegdheid in het Recht van de Ruimtelijke Ordening: 'Esthetische waarde' als Stedenbouwkundig Relevant Criterium.
Abstract
Over smaken valt niet het twisten en dat is niet anders in de architectuur. Maar betekent dat ook dat besturen nooit aan esthetische regulering kunnen doen in het stedenbouwrecht? Onderzoek in het domein van de psychologie heeft uitgewezen dat ons oordeel over de schoonheidswaarde van onze omgeving belangrijke gevolgen heeft voor ons welzijn als individuen en als samenleving. Als een esthetisch aangename omgeving inderdaad van algemeen belang is, lijkt het legitiem dat de overheid enige controle uitoefent op de esthetiek van gebouwen en buurten. Stedenbouwkundige overheden beschikken over het algemeen over een grote appreciatievrijheid (discretionaire bevoegdheid) op het vlak van esthetische regulering. Maar precies omdat esthetiek als iets subjectiefs wordt gezien, is niet iedereen het erover eens dat een dergelijke vrijheid wenselijk is. De vraag rijst meer bepaald wie mag (mee)beslissen over de definitie van 'schoonheid' in deze context. Architecten, als relevante experten? Het publiek? Dit is ook belangrijk omdat esthetische regulering raakt een fundamentele rechten. Eigenaars verwijzen naar hun eigendomsrecht, architecten menen dat hun artistieke (menings)vrijheid geen censuur verdraagt. Het publiek, ten slotte, kan van oordeel zijn dat het recht heeft op een aangename leefomgeving, wat dan weer als aspect van het recht op privéleven kan worden gezien. Het project bestudeert hoe het Vlaams ruimtelijk ordeningsrecht omgaat met deze vragen en zoekt daarvoor inspiratie in het recht van de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Nederland.Onderzoeker(s)
- Promotor: Opdebeek Ingrid
- Mandaathouder: De Somer Stéphanie
Onderzoeksgroep(en)
Project type(s)
- Onderzoeksproject
De oprichting van verzelfstandigde besturen vanuit Europees rechtsvergelijkend perspectief: internationale impuls, nationale beheersing en de verzoening van deze trends.
Abstract
Het recht met betrekking tot de oprichting van verzelfstandigde besturen binnen de bestuursorganisatie van Europese staten wordt thans gekenmerkt door twee trends. Enerzijds verplicht of moedigt het internationaal of supranationaal recht overheden aan om verzelfstandigde besturen op te richten. De regulatoren in de nutssectoren, wier statuut in steeds grotere mate het voorwerp uitmaakt van Europese regelgeving, vormen hiervan het meest bekende voorbeeld. Anderzijds vinden er op het nationale niveau pogingen plaats om de evolutie naar verzelfstandiging af te remmen. Er rijzen steeds meer vragen naar de verenigbaarheid van deze bestuursvorm met fundamentele constitutionele principes en in sommige staten werd al kaderregelgeving uitgevaardigd, die de voorwaarden vastlegt waaronder tot verzelfstandiging kan worden overgegaan. Beide trends worden eerst afzonderlijk bestudeerd, om ten slotte te onderzoeken in welke mate zij conflicteren en hoe ze eventueel kunnen worden verzoend. Het onderzoek gebeurt integraal vanuit Europees rechtsvergelijkend perspectief.Onderzoeker(s)
- Promotor: Opdebeek Ingrid
- Mandaathouder: De Somer Stéphanie
Onderzoeksgroep(en)
Project type(s)
- Onderzoeksproject
Verzelfstandigd besturen. Naar een algemeen juridisch raamwerk voor het creëren en reguleren van verzelfstandigde besturen.
Abstract
Zowel in België, in het buitenland als binnen de E.U. worden belangrijke overheidstaken steeds vaker toevertrouwd aan verzelfstandigde bestuursorganen, zijnde publiek- of (semi)privaatrechtelijke entiteiten, met of zonder rechtspersoonlijkheid, die functioneren op een zekere afstand van de kernadministratie. De evolutie naar meer verzelfstandiging doet fundamentele vragen rijzen naar de juridische mogelijkheden en grenzen van verzelfstandiging en naar het democratisch gehalte van deze entiteiten. Recent is hierover in diverse rechtssystemen kaderregulering tot stand gebracht, maar omdat van dat kader frequent wordt afgeweken en het ook maar een beperkt aantal zaken regelt, blijven vele vragen en problemen bestaan. Dit onderzoeksproject beoogt het ontwikkelen van een algemeen juridisch raamwerk over verzelfstandigd bestuur. Welke publiekrechtelijke regels en beginselen beheersen enerzijds de beslissing tot verzelfstandiging en anderzijds de werking van deze verzelfstandigde entiteiten of zouden deze moeten beheersen? Zijn de traditionele regels en principes van het publiek recht toepasselijk op deze verzelfstandigde entiteiten? Een dergelijk juridisch raamwerk is noodzakelijk voor de regelgever die kaderregulering wil creëren, voor de overheid die verzelfstandigde entiteiten wenst op te richten, voor de verzelfstandigde bestuursorganen zelf en voor de toezichthoudende organen. Het kan tevens dienen als een interpretatief kader aan de hand waarvan de vele juridische vragen die vandaag rijzen, kunnen worden opgelost.Onderzoeker(s)
- Promotor: Opdebeek Ingrid
Onderzoeksgroep(en)
Project type(s)
- Onderzoeksproject
De oprichting van verzelfstandigde besturen vanuit Europees rechtsvergelijkend perspectief: internationale impuls, nationale beheersing en de verzoening van deze trends.
Abstract
Het recht met betrekking tot de oprichting van verzelfstandigde besturen binnen de bestuursorganisatie van Europese staten wordt thans gekenmerkt door twee trends. Enerzijds verplicht of moedigt het internationaal of supranationaal recht overheden aan om verzelfstandigde besturen op te richten. De regulatoren in de nutssectoren, wier statuut in steeds grotere mate het voorwerp uitmaakt van Europese regelgeving, vormen hiervan het meest bekende voorbeeld. Anderzijds vinden er op het nationale niveau pogingen plaats om de evolutie naar verzelfstandiging af te remmen. Er rijzen steeds meer vragen naar de verenigbaarheid van deze bestuursvorm met fundamentele constitutionele principes en in sommige staten werd al kaderregelgeving uitgevaardigd, die de voorwaarden vastlegt waaronder tot verzelfstandiging kan worden overgegaan. Beide trends worden eerst afzonderlijk bestudeerd, om ten slotte te onderzoeken in welke mate zij conflicteren en hoe ze eventueel kunnen worden verzoend. Het onderzoek gebeurt integraal vanuit Europees rechtsvergelijkend perspectief.Onderzoeker(s)
- Promotor: Opdebeek Ingrid
- Mandaathouder: De Somer Stéphanie
Onderzoeksgroep(en)
Project type(s)
- Onderzoeksproject
De oprichting van verzelfstandigde besturen vanuit Europees rechtsvergelijkend perspectief: internationale impuls, nationale beheersing en de verzoening van deze trends
Abstract
Het recht met betrekking tot de oprichting van verzelfstandigde besturen binnen de bestuursorganisatie van Europese staten wordt thans gekenmerkt door twee trends. Enerzijds verplicht of moedigt het internationaal of supranationaal recht overheden aan om verzelfstandigde besturen op te richten. De regulatoren in de nutssectoren, wier statuut in steeds grotere mate het voorwerp uitmaakt van Europese regelgeving, vormen hiervan het meest bekende voorbeeld. Anderzijds vinden er op het nationale niveau pogingen plaats om de evolutie naar verzelfstandiging af te remmen. Er rijzen steeds meer vragen naar de verenigbaarheid van deze bestuursvorm met fundamentele constitutionele principes en in sommige staten werd al kaderregelgeving uitgevaardigd, die de voorwaarden vastlegt waaronder tot verzelfstandiging kan worden overgegaan. Beide trends worden eerst afzonderlijk bestudeerd, om ten slotte te onderzoeken in welke mate zij conflicteren en hoe ze eventueel kunnen worden verzoend. Het onderzoek gebeurt integraal vanuit Europees rechtsvergelijkend perspectief.Onderzoeker(s)
- Promotor: Opdebeek Ingrid
- Mandaathouder: De Somer Stéphanie
Onderzoeksgroep(en)
Project type(s)
- Onderzoeksproject
Naar een algemene theorievorming inzake advisering in het bestuursrecht
Abstract
Volgens het zorgvuldigheidsbeginsel moet het bestuur zijn beslissingen op een zorgvuldige wijze voorbereiden. Daarom wint het vaak het advies in van externe adviseurs, zowel publieke als private. Het doel van dit onderzoek is te komen tot een algemene theorievorming inzake de advisering aan de overheid aan de hand van een analyse van de binnen- en buitenlandse regelgeving, rechtspraak en rechtsleer.Onderzoeker(s)
- Promotor: Opdebeek Ingrid
- Mandaathouder: Denys Steven
Onderzoeksgroep(en)
Project type(s)
- Onderzoeksproject
Naar een algemene theorievorming inzake advisering in het bestuursrecht.
Abstract
Volgens het zorgvuldigheidsbeginsel moet het bestuur zijn beslissingen op een zorgvuldige wijze voorbereiden. Daarom wint het vaak het advies in van externe adviseurs, zowel publieke als private. Het doel van dit onderzoek is te komen tot een algemene theorievorming inzake de advisering aan de overheid aan de hand van een analyse van de binnen- en buitenlandse regelgeving, rechtspraak en rechtsleer.Onderzoeker(s)
- Promotor: Opdebeek Ingrid
- Mandaathouder: Denys Steven
Onderzoeksgroep(en)
Project type(s)
- Onderzoeksproject
Inventaris van de silencio positivo.
Abstract
In dit project wordt een onderzoek gevoerd naar de belangrijkste bepalingen van het Belgische bestuursrecht waarbij het stilzitten van de overheid na verloop van een bepaalde termijn wordt gelijkgesteld met een fictieve positieve beslissing. Tevens worden enkele belangrijke kenmerken van dit soort fictieve bestuurshandelingen naar Belgisch recht kort beschreven. De diverse individuele landenrapporten zullen resulteren in een globaal eindrapport.Onderzoeker(s)
- Promotor: Opdebeek Ingrid
Onderzoeksgroep(en)
Project type(s)
- Onderzoeksproject
Naar een algemene theorievorming inzake georganiseerde bestuurlijke beroepen.
Abstract
Het georganiseerd bestuurlijk beroep kent een grote opmars als vorm van bestuurlijke rechtsbescherming tegen bestuurshandelingen. Bij ontstentenis van een algemene regeling terzake, heerst echter heel wat rechtsonzekerheid. Het onderzoek beoogt een algemene theorie te ontwikkelen inzake de georganiseerde bestuurlijke beroepen, die kan dienen als toetssteen voor bestaande en toekomstige regelgeving.Onderzoeker(s)
- Promotor: Opdebeek Ingrid
- Mandaathouder: Goris Joke
Onderzoeksgroep(en)
Project type(s)
- Onderzoeksproject
Beginselen van behoorlijk bestuur en de doorverwerking ervan binnen de contractuele(arbeids)verhoudingen in de publieke sector: water en vuur?
Abstract
Het voorliggende onderzoeksproject beoogt in de eerste plaats een antwoord te bieden op de vraag of en in hoever de algemene beginselen van behoorlijk bestuur doorwerken indien de overheid niet eenzijdig optreedt, maar contracten afsluit. Daarnaast is het de bedoeling de impact te meten van de onderscheiden beginselen van behoorlijk bestuur en andere publiekrechtelijke regelgeving in het meer specifieke geval dat een publiekrechtelijke werkgever een arbeidsovereenkomst sluit. In die laatste hypothese staat de interferentie tussen het bestuursrecht en het arbeidsrecht centraal.Onderzoeker(s)
- Promotor: Janvier Ria
- Co-promotor: Opdebeek Ingrid
Onderzoeksgroep(en)
Project type(s)
- Onderzoeksproject
Bestuurlijke sanctioneringsmechanismen: een wondermiddel tegen handhavingstekorten of een lege doos?
Abstract
Dit project is een onderzoek naar de kenmerken en de maatschappelijke evolutie van bestuurlijke sanctionering met het oog op de ontwikkeling van een steekkaart voor beleidskeuzes tegen handhavingstekorten. Het onderzoek concentreert zich rond twee pijlers: enerzijds een inventaris van de bestaande bestuurlijke sancties en anderzijds een toekomstgerichte kritische analyse.Onderzoeker(s)
- Promotor: Rozie Joëlle
- Co-promotor: Opdebeek Ingrid
Onderzoeksgroep(en)
Project type(s)
- Onderzoeksproject
Naar een algemene theorievorming inzake georganiseerde bestuurlijke beroepen.
Abstract
Onderzoeker(s)
- Promotor: Opdebeek Ingrid
- Mandaathouder: Goris Joke
Onderzoeksgroep(en)
Project type(s)
- Onderzoeksproject
Naar een algemene theorievorming inzake georganiseerde bestuurlijke beroepen.
Abstract
Onderzoeker(s)
- Promotor: Opdebeek Ingrid
- Mandaathouder: Goris Joke
Onderzoeksgroep(en)
Project type(s)
- Onderzoeksproject
De formele motivering van bestuurshandelingen.
Abstract
Sinds de inwerkingtrede van de wet van 29 juli 1991 zijn de besturen verplicht hun administratieve beslissingen met individuele draagwijdte formeel te motiveren. Het doel van dit project is een onderzoek naar het toepassingsgebied van deze wet, de draagwijdte ervan en de sanctie bij niet-naleving.Onderzoeker(s)
- Promotor: Opdebeek Ingrid
Onderzoeksgroep(en)
Project type(s)
- Onderzoeksproject
Onderzoeksmatige onderbouwing van de juridische vorming ten behoeve van ambtenaren van het eerste niveau in de lokale en regionale besturen.
Abstract
Pimordiaal is de oprichting van het Instituut voor Management en Bestuur. Dit instituut wil inspelen op de leer- en onderzoeksbehoeften in het raam van de continue vernieuwingsprocessen binnen de publieke sector en de semi-publieke organisaties. Dit sluit aan bij het vormingsrecht voor ambtenearen die recent in tal van staturen werd ingeschreven.Onderzoeker(s)
- Promotor: Janvier Ria
- Co-promotor: Opdebeek Ingrid
Onderzoeksgroep(en)
Project type(s)
- Onderzoeksproject