Abstract
Binnen de kunstgeschiedenis is er de laatste jaren meer aandacht voor technische studies en voor studies over vrouwelijke kunstenaars. In deze laatste stroming wordt er vooral gekeken naar de rol van vrouwen in kunstproductie, handel en patronage. Technische kunstgeschiedenis richt zich vooral op de ontstaansgeschiedenis van kunstobjecten: hoe zijn deze precies gemaakt door de kunstenaar? Tijdens mijn PhD kwam ik erachter dat er een substantiële kenniskloof is wat betreft het onderzoek naar de atelierpraktijken van vrouwelijke kunstenaars, omdat de twee voorgenoemde stromingen nog niet eerder werden gecombineerd. Het doel van deze studie is begrijpen (a) wat de atelierpraktijk was van Vlaamse en Nederlandse schilderessen die werkzaam waren tussen 1600 en 1750, (b) hoe deze zich verhield tot hun mannelijke collega's (wat betreft bijvoorbeeld schildertechnieken, iconografie etc.) en (c) hoe deze zich verhield tot de kunsttechnologische bronnen van de periode. Deze studie zal gevoerd worden door middel van recent ontwikkelde, non-invasieve (chemische) beeldtechnieken, aangevuld met verfmonsteranalyse, als ook het bestuderen van 17e-eeuwse kunstenaarstraktaten. De geavanceerde beeldtechnieken zullen volledig benut worden om het onzichtbare zichtbaar te maken en een inclusievere kunstgeschiedenis te schrijven.
Onderzoeker(s)
Onderzoeksgroep(en)
Project type(s)