Een conflictenregel voor de goederenrechtelijke aspecten van B2B-transacties als een verdere stap in de Europese harmonisatie.
Abstract
Jaarlijks worden er tussen ondernemingen (B2B) in de EU miljarden lichamelijke roerende goederen (bv. cargo) verkocht en vervoerd. De nationale wetgeving van elke EU-lidstaat (LS) voorziet dat de goederenrechtelijke ecten (bv. overdracht van eigendom) van deze B2B-transacties bepaald worden door het recht van het land waar de goederen zich bevinden. Dit toepasselijk recht verandert bijgevolg telkens wanneer de goederen worden verplaatst van de ene naar de andere LS. Aangezien elke LS zelf bepaalt hoe de eigendomsoverdracht plaatsvindt, is het mogelijk dat een koper wordt beschouwd als de rechtmatige eigenaar van goederen onder het recht van LS A, maar niet onder dat van LS B. Ook gebeurt de verkoop vaak onder een 'eigendomsvoorbehoud' (EV), waardoor de verkoper eigenaar blijft van de goederen totdat de koper zijn verplichtingen nakomt (dit is meestal de betaling van de koopprijs na het verstrijken van de betaaltermijn). Aangezien ook hier elke LS zelf bepaalt welke varianten van een EV het erkent, weigert een LS vaak om uitvoering te geven aan een EV naar buitenlands recht. Sinds decennia wijzen rechtsgeleerden en studies erop dat bovenvermeld wetgevend kader de goede werking van de Europese interne markt aanzienlijk schaadt. Daarom zal ik onderzoeken of het mogelijk is om een uniforme regel op EU-niveau in te voeren, met als doel de grensoverschrijdende handel, het vertrouwen en de rechtszekerheid tussen ondernemingen in de EU te versterken.Onderzoeker(s)
- Promotor: Meeusen Johan
- Co-promotor: Carette Nicolas
- Mandaathouder: Schenk Jonathan
Onderzoeksgroep(en)
Project type(s)
- Onderzoeksproject
Het beginsel van de gelijkheid van burgers voor de openbare lasten: een algemene grondslag voor foutloze overheidsaansprakelijkheid?
Abstract
Dat een particulier de overheid aansprakelijk kan stellen als zij hem door een foutieve gedraging schade berokkent, wordt al geruime tijd aanvaard. Minder evident is de vraag of een particulier zijn schade kan afwentelen op de overheid wanneer deze geen fout kan worden verweten. Traditioneel, voornamelijk in verband met erfdienstbaarheden van openbaar nut, wordt deze vraag negatief beantwoord door de hoogste Belgische rechtscolleges: het loutere feit dat de overheid het particuliere eigendomsrecht in het algemeen belang beperkt, impliceert niet dat zij vergoeding verschuldigd is. Enkel de wetgever zou uitzonderingen kunnen voorzien op dit principe. Uit recente rechtspraak van diezelfde rechtscolleges blijkt echter dat de vergoedingsplicht van de overheid (minstens) in deze hypothese ook kan voortvloeien uit (de schending van) het beginsel van de gelijkheid van burgers voor de openbare lasten. De ontstaansgeschiedenis, het juridisch statuut, de toepassingsvoorwaarden, het toepassingsgebied, de gevolgen en de handhaving van dit beginsel worden op een inductieve, rechtsvergelijkende en inductieve wijze onderzocht door aspirant FWO Samuel De Winter, met het oog op de ontwikkeling van een algemene theorie omtrent foutloze overheidsaansprakelijkheid, vertrekkende vanuit in het algemeen belang opgelegde eigendomsbeperkingen.Onderzoeker(s)
- Promotor: Carette Nicolas
- Co-promotor: Opdebeek Ingrid
- Mandaathouder: De Winter Samuel
Onderzoeksgroep(en)
Project type(s)
- Onderzoeksproject
Het beginsel van de gelijkheid van burgers voor de openbare lasten: een algemene grondslag voor foutloze overheidsaansprakelijkheid?
Abstract
Dat een particulier de overheid aansprakelijk kan stellen als zij hem door een foutieve gedraging schade berokkent, wordt al geruime tijd aanvaard. Minder evident is de vraag of een particulier zijn schade kan afwentelen op de overheid wanneer deze geen fout kan worden verweten. Traditioneel, voornamelijk in verband met erfdienstbaarheden van openbaar nut, wordt deze vraag negatief beantwoord door de hoogste Belgische rechtscolleges: het loutere feit dat de overheid het particuliere eigendomsrecht in het algemeen belang beperkt, impliceert niet dat zij vergoeding verschuldigd is. Enkel de wetgever zou uitzonderingen kunnen voorzien op dit principe. Uit recente rechtspraak van diezelfde rechtscolleges blijkt echter dat de vergoedingsplicht van de overheid (minstens) in deze hypothese ook kan voortvloeien uit (de schending van) het beginsel van de gelijkheid van burgers voor de openbare lasten. De ontstaansgeschiedenis, het juridisch statuut, de toepassingsvoorwaarden, het toepassingsgebied, de gevolgen en de handhaving van dit beginsel worden op een inductieve, rechtsvergelijkende en inductieve wijze onderzocht door aspirant FWO Samuel De Winter, met het oog op de ontwikkeling van een algemene theorie omtrent foutloze overheidsaansprakelijkheid, vertrekkende vanuit in het algemeen belang opgelegde eigendomsbeperkingen.Onderzoeker(s)
- Promotor: Carette Nicolas
- Co-promotor: Opdebeek Ingrid
- Mandaathouder: De Winter Samuel
Onderzoeksgroep(en)
Project type(s)
- Onderzoeksproject
Verkrijgende verjaring.
Abstract
Verkrijgende verjaring is een oorspronkelijke wijze van eigendomsverkrijging: iemand die gedurende een bepaalde termijn het bezit heeft van een zakelijk recht (eigendom of een beperkt zakelijk recht zoals bv. vruchtgebruik), verkrijgt dat recht. Het huidige Belgische wetgevend kader voor verkrijgende verjaring is vrij complex en onlogisch. Bovendien plaatst recente rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens deze problematiek internationaal in een nieuw daglicht en in de belangstelling. Het onderwerp heeft een groot praktisch belang (bv. aankoop van een goed (bv. gestolen wagen) waarbij naderhand de verkoper niet de eigenaar blijkt te zijn; samenwoners of erfgenamen die in het bezit komen van waardevolle goederen (bv. waardepapieren) alsook discussies m.b.t. de revindicatievordering in beslagprocedures). Dit onderzoeksvoorstel beoogt een coherente, duidelijke en rechtsvergelijkend onderbouwde theorie aan te reiken met de nodige (beleids)aanbevelingen door middel van een fundamentele studie van de verkrijgende verjaring, met een grondige en kritische analyse van de twee constitutieve voorwaarden bij verkrijgende verjaring: bezit en termijn. Het onderzoek analyseert enerzijds op kritische wijze het bestaande systeem van de verkrijgende verjaring, met bijzondere aandacht voor de verantwoording van het huidige systeem en toetst anderzijds de conformiteit ervan met nationale en internationale bronnen alsook zijn actualiteitswaarde. De centrale onderzoeksvraag luidt: In welke mate is het huidige wettelijke kader inzake de verkrijgende verjaring, gelet op nationale en internationale evoluties, houdbaar en welke aanpassingen kunnen worden voorgesteld?Onderzoeker(s)
- Promotor: Carette Nicolas
- Co-promotor: Barbaix Renate
- Mandaathouder: Van de Voorde Johan
Onderzoeksgroep(en)
Project type(s)
- Onderzoeksproject