Onderzoeksgroep

Expertise

Mijn onderzoek richt zich op evolutionaire psychologie, met name de studie van menselijk gedrag in een evolutionaire context. Dit onderzoek wordt gebaseerd op 3D vorm analyses, enquêtes en genetische data.

4D scanner en expertisecentrum voor bewegingsanalyse en valorisatie. 01/05/2020 - 30/04/2024

Abstract

Het menselijk lichaam is een complex biomechanisch systeem met veel variaties in vorm en beweging. De opkomst van 3D scanning en 3D beeldverwerking maakt het mogelijk om de vorm van het menselijk lichaam nauwkeurig in kaart te brengen en te analyseren. Een waarheidsgetrouwe en nauwkeurige 3D scan bevat tenminste 2GB aan informatie, waardoor opname, verwerking en datatransmissie tijds-en arbeidsintensief is. In dit project verwerven we een 3D lichaamsscanner die het menselijk lichaam capteert met een nauwkeurigheid van minder dan 1 mm en daarna ook de data automatisch verwerkt en wegschrijft. De gespecialiseerde infrastructuur doet dit alles in een fractie van een seconde en zonder dat er knelpunten ontstaan. Zo zal het menselijk lichaam in beweging geregistreerd worden, volledig in 3D, tegen 10 3D beelden per seconde. Deze zogenoemde 4D scanner (3D + tijd) vormt het kloppend hart van een 4D expertisecentrum, waarin de onderzoeksgroepen Productontwikkeling, MOVANT, Visielab, EVECO en Op3Mech samen met het multidisciplinair instituut Centrum voor ZorgTechnologie (CZT) de handen in elkaar hebben geslagen om 4D data van het menselijk lichaam in te zetten voor betere en nieuwe producten en gezondheidszorg. De combinatie van academische expertise uit bewegingswetenschappen, productontwikkeling en virtuele modellering en simulatie maakt het expertisecentrum uniek op mondiaal vlak. Het consortium zal open ontwerpproblemen aanpakken met toepassingen voor 3D- printen en wearables.

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Individuele variatie en evolutionair potentieel van parasietkenmerken in een vogel-teek systeem: directe en indirecte genetische effecten 01/01/2017 - 31/12/2020

Abstract

De interactie tussen gastheren en parasieten is een van de belangrijkste drijvende krachten in de evolutie. Evolutie is enkel mogelijk indien individuele kenmerken tenminste gedeeltelijk overerfbaar zijn, en onderhevig aan natuurlijke selectie. Om de evolutie van parasietkenmerken te bestuderen, is het dus noodzakelijk om het succes van individuele parasieten te volgen doorheen hun levenscyclus. Dit is moeilijk tot onmogelijk bij vele soorten parasieten tenzij in zeer artificiele labo-omgevingen. In dit project onderzoeken we de variatie en erfbaarheid van parasietkenmerken in op vogels gespecializeerde teken. De teken worden in het labo gekweekt en voeden zich een keer per stadium (larve, nymf of adult) op koolmezen uit een wilde populatie. Dit geeft ons informatie over genetische verwantschap van zowel de teken als de individuele vogels in de studie. Zo kunnen we onderzoeken in hoeverre variatie in parasietsucces (voedingssucces, overleving, aantal eieren) gerelateerd is aan genetische variatie in de parasiet, in de gastheer, of een combinatie van beide. We onderzoeken ook of teken die succesvol zijn op koolmezen het minder goed doen op andere vogelsoorten, en vice versa. Analoog gaan we na of koolmezen die meer resistent zijn - of tolerant voor - een vogelspecifieke teek, minder goed bestand zijn tegen andere minder gespecialiseerde teken.

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project website

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Onderzoek naar de effecten van toxiciteit op developmental homeostase en zijn evolutionaire gevolgen. 01/10/2011 - 30/09/2013

Abstract

Ontwikkelingshomeostase is een sleutelfaktor in het evolutionaire proces. Hierdoor kan immers fenotypische consistentie worden verzekerd, ondanks omgevings- en genetische variatie, en kan genetische variatie vrijwaard worden van selektie. Ondanks een grote interesse in kanalisatie en ontwikkelingsstabiliteit, de twee voornaamste componenten van ontwikkelingsbuffering, is het mechanisme hierachter nog niet goed begrepen. Dit project stelt zich tot doel om het verband tussen de kanalisatie and ontwikkelingsstabiliteit te onderzoeken en inzicht te krijgen in hun werking, door hun variatiepatronen te bestuderen in verschillende modelsoorten.

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Evolutie van intraseksueel kleurpolymorfisme bij vrouwelijke waterjuffers met verschillende vormfrequenties. 01/01/2011 - 31/12/2012

Abstract

Dit project kadert in een onderzoeksopdracht tussen enerzijds UA en anderzijds IWT. UA levert aan IWT de onderzoeksresultaten genoemd in de titel van het project onder de voorwaarden zoals vastgelegd in voorliggend contract.

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Fitness en fluctuerende asymmetrie van planten uit Chernobyl. 01/01/2011 - 31/12/2011

Abstract

Studie van de vermindering in ontwikkelingsstabiliteit bij planten die blootgesteld werden aan verschillende dosissen van radioactieve straling te Chernobyl.

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Onderzoek naar de genetische basis van ontwikkelingsinstabiliteit bij overleden humane foetussen. 01/10/2009 - 30/09/2013

Abstract

Ontwikkelingsinstabiliteit (OI), de gevoeligheid van een ontwikkelend systeem tegen random verstoring, wordt verondersteld een maat te zijn voor de kwaliteit en 'gezondheid' van individuen en/of populaties. De literatuur is echter erg heterogeen, en het gebrek aan inzichten in de mechanismen die de mate van OI bepalen maken het onmogelijk deze heterogeniteit te begrijpen. In dit project trachten we de mechanismen van OI dieper te doorgronden.

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

De rol van ontwikkelings homeostasis op het evolutionair potentieel van een complex kenmerk: de schedel van de veeltepelmuis (Mastomys natalensis) als modelsysteem. 01/10/2009 - 30/09/2011

Abstract

In dit project zal onderzocht worden wat de rol is van ontwikkelingsstabiliteit bij het bepalen van morfologische verschillen tussen veeltepelmuizen met verschillende groeitrajecten, die op hun beurt overeenkomen met verschillende voedselomstandigheden. Het onderzoek spitst zich dan ook toe op de schedelmorfologie omdat deze een directe link met voeding vertoont.

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Inzet visiting postdoc. fellow voor het FWO-project: "Onderzoek naar de rol van selectie geschiedenis op de link tussen ontwikkelingsinstabiliteit en stress en fitness: eilanden als modelsystemen". (Chavali VISHALAKSHI, India) 01/06/2009 - 31/05/2010

Abstract

Met dit project beogen we een bijdrage te leveren tot het ontrafelen van het belang van (recente) selectiedrukken en evolutionaire respons op de mate van OI en de gevoeligheid hiervan als maat voor stress en fitness. Hiervoor bestuderen we enerzijds kenmerken die onder seksuele selectie staan of waarvan de evolutionaire veranderingen relatief oud zijn én kenmerken waarvan de evolutionaire veranderingen veel recenter zijn.

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Onderzoek naar de rol van selectie geschiedenis op de link tussen ontwikkelingsinstabiliteit en stress en fitness: eilanden als modelsystemen. 01/01/2009 - 31/12/2012

Abstract

Met dit project beogen we een bijdrage te leveren tot het ontrafelen van het belang van (recente) selectiedrukken en evolutionaire respons op de mate van OI en de gevoeligheid hiervan als maat voor stress en fitness. Hiervoor bestuderen we enerzijds kenmerken die onder seksuele selectie staan of waarvan de evolutionaire veranderingen relatief oud zijn én kenmerken waarvan de evolutionaire veranderingen veel recenter zijn.

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Evolutie van intraseksueel kleurpolymorfisme bij vrouwelijke waterjuffers met verschillende vormfrequenties. 01/01/2009 - 31/12/2010

Abstract

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Onderzoek naar de mechanismen van ontwikkelingsinstabiliteit bij overleden menselijke foetussen en jonge kinderen. 01/10/2008 - 30/06/2013

Abstract

Ontwikkelingsinstabiliteit (OI), de gevoeligheid van een ontwikkelend systeem tegen random verstoring, wordt verondersteld een maat te zijn voor de kwaliteit en 'gezondheid' van individuen en/of populaties. De literatuur is echter erg heterogeen, en het gebrek aan inzichten in de mechanismen die de mate van OI bepalen maken het onmogelijk deze heterogeniteit te begrijpen. In dit project trachten we de mechanismen van OI dieper te doorgronden

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Evolutie van intraseksueel kleurpolymorfisme in vrouwelijke waterjuffers. 01/01/2008 - 31/12/2008

Abstract

Het samen voorkomen van meerdere vormen binnen een soort vormt een uitdaging vanuit een evolutionair denkkader. Huidige verklaringen voor het verklaren van vrouwgelimiteerde polymorfismen schieten tekort voor de recent waargenomen, veel ruimer dan eerder geapprecieerde, variatie in vrouwelijke vormfrequenties. Studie van de relatie tussen densiteiten en frequenties enerzijds, en vormspecifieke fitness, gedrag en morfologie anderzijds moet toelaten om te komen tot een meer algemene geldende verklaring.

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Onderzoek naar de genetische en moleculaire architectuur van ontwikkelingsinstabiliteit bij de zebravis (Brachydanio rerio). 01/01/2007 - 31/12/2010

Abstract

De genetische basis van ontwikkelingsinstabiliteit en de overerfbaarheid ervan is slechts beperkt gekend. In dit project zal de overerfbaarheid en genetische basis ervan bestudeerd worden aan de hand van klassieke quantitatieve genetische experimenten, QTL mapping en micro-array technieken. Aangezien de mate van ontwikkelingsinstabiliteit vaak stijgt onder stress zal de genetische en moleculaire architectuur onder verschillende stress factoren onderzocht worden

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Evolutie van vrouwelijk kleurpolymorfisme bij waterjuffers (Odanata, Zygoptera). 01/10/2006 - 30/09/2008

Abstract

Polymorfismen komen in de natuur zeer algemeen voor. Bij vele soorten waterjuffers worden meerdere discrete vrouwelijke vormen in natuurlijke populaties waargenomen. Het vrouwelijke fenotype dat qua lichaamskleur en soms ook qua gedrag op het conspecifieke mannetje lijkt wordt andromorf genoemd, terwijl het gynomorfe fenotype duidelijk verschillend van het mannetjes en andromorfen. Recent onderzoek geeft aan dat de expressie van een kleurvorm genetisch bepaald is en dat selectieprocessen een belangrijke rol spelen bij hun coëxistentie. Huidige adaptieve hypothesen veronderstellen dat een conflict tussen de seksen aan de basis ligt van dit vrouwgelimiteerd polymorfisme bij waterjuffers. Meer in detail worden vrouwtjes teveel lastiggevallen door paarlustige mannetjes en dit zou leiden tot differentiële fitness-kosten voor andro- en gynomorfen. Het hoofddoel van dit onderzoek is beter inzicht te verwerven in het voortbestaan en de evolutie van vrouwelijke kleurvormen bij waterjuffers. Er wordt voornamelijk aandacht besteed aan de volgende 4 aspecten: ¿Hoewel dit een cruciale assumptie vormt, ontbreekt het aan studies die testen of het conflict tussen de seksen effectief leidt tot vormspecifieke fitness-kosten. Deze vraag wordt op experimentele wijze onderzocht door kleurvormen, ondergebracht in vliegkooien, bloot te stellen aan een verschillend aantal copulaties en verschillende gradaties van mannelijk lastigvallen. Vervolgens wordt nagegaan wat de effecten hiervan zijn op levensduur en fecunditeit. Tevens wordt het mannelijk lastigvallen van vrouwelijke vormen in natuurlijke populaties gekwantificeerd. Finaal wordt nagegaan of het vrouwelijk gedrag varieerd onder verschillende densiteiten en frequenties. ¿Spatiale en temporele variatie in de frequentie van de vrouwelijke vormen in natuurlijke populaties zal gekwantificeerd worden. Dit gebeurd aan de hand van een gestandaardiseerde methodiek, door middel van observaties in afgebakende transecten of door een uniforme vangsttechniek met een insectennet. ¿Verschillen in lichaamskleur en/of gedrag spelen een belangrijke rol in de thermische ecologie van een soort. Algemeen warmen donkere individuen sneller op dan lichtere waardoor ze meer actief (bvb. ontwijken predatoren, rijpen van eieren) kunnen zijn bij minder geschikte weersomstandigheden wat uiteindelijk leidt tot een fitnessvoordeel. In dit kader zal ik de thermische karakteristieken van mannetjes en de vrouwelijke kleurvormen bestuderen onder experimentele condities en in hun natuurlijke populatie. ¿Hypothesen suggereren dat de vrouwelijke kleurvormen verschillen in kosten en baten bij verschillende omgevingsomstandingheden met als gevolg dat hun fitness variabel is. Ik zal het bestaan van variatie in fitness bestuderen onder wijzigende populatiecondities (gedurende een volledig vliegseizoen). Er wordt geopteerd voor het bepalen van verschillende conditiematen (korte en lange termijn) zodat de conditie tijdens verschillende fasen in het leven van een individu kunnen ingeschat worden. De lichaamslengte en de ontwikkelingstabiliteit (fluctuerende assymetrie) weerspiegelen de conditie van het individu tijdens het larvale stadium (lange termijn). De aanwezige energiereserves van het individu geven een maat voor de huidige voedingsstatus die gevoelig is aan variabele omgevingsomstandigheden (korte termijn).

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

De rol van ontwikkelings homeostasis op het evolutionair potentieel van een complex kenmerk: de schedel van de veeltepelmuis (Mastomys natalensis) als modelsysteem. 01/07/2006 - 31/12/2010

Abstract

Morfologische ontwikkeling wordt beïnvloed door deterministische (omgeving en genotype) en stochastische (ontwikkelingsstabiliteit en kanalisatie) processen. Deze laatste vormen een potentiële een maat voor stress en kunnen een belangrijke rol spelen in evolutionaire processen. Tijdens dit onderzoek zal nagegaan worden in welke mate ontwikkelingsstabiliteit en kanalisatie in de schedel dalen met voedselstress bij de veeltepelmuis (Mastomys natalensis), en in welke mate deze stochastische processen een genetische basis hebben.

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Geïntegreerde studie van fluctuerende asymmetrie als maat voor ontwikkelingsstress en "lifetime reproductive success" bij zangvogels. 01/01/2006 - 31/12/2007

Abstract

Fluctuerende asymmetrie is een potentieel interessante maar controversiele maat voor fitness. Het gebruik bij zangvogels zal binnen dit project in detail bestudeerd worden bij zebravinken en koolmezen.

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Vlinders in gefragmenteerde bossen als modelorganismen voor de studie van de relatie tussen ontwikkelingsinstabiliteit en genetische variatie. 01/01/2005 - 31/12/2008

Abstract

Fluctuerende asymmetrie (FA) -kleine verschillen tussen de linker en rechter zijde van een bilateraal symmetrisch kenmerk die het resultaat zijn van 'developmental noise' en 'developmental stability' -is een potentieel interessante indicator van stress. Tal van studies hebben aangetoond dat zowel omgevings- (parasieten, abiotische tactoren) als genetische stress (inbreeding, breakup van co-adapted gene complexes) gepaard gaan met een taename in FA op zowel individueel als populatie niveau (Polak, 2003). FA wordt verondersteld een maat te zijn vaor ontwikkelingsinstabiliteit, waarbij deze laatste gekarakteriseerd wardt daor ontwikkelings ruis (waardaor een ontwikkelend kenmerk gaat afwijken van zijn ontwikkelingsschema) en antwikkelingsstabiliteit (die de gevolgen van ruis verkleint) (Van Dongen & Lens, 2002). Belangrijk is op te merken dat ontwikkelingsinstabiliteit niet direct meetbaar is en dat FA als surrogaat gebruikt wardt. De hypothese dat de toename in FA ten gevalge van stress reeds Qptreedt bij relatiet lage stress in vergelijking met de niveaus waarbij er zich een belangrijke reductie in fitness manitesteert, heeft ertoe geleid te veranderstellen dat FA a's zgn. 'early warning system' een belangrijk instrument kan vormen bij de identificatie van soorten en populaties die natuurbeschermende maatregelingen nodig hebben (Clarke, 1995). Het systematisch gebruik van FA als biomanitoring tool wordt echter bemoeilijkt door heterogeniteit in verbanden tussen FA en stress. Vooral het gebrek aan algemene richtlijnen die voorspellen wanneer -voor welke soarten(-groepen), vormen van stress en kenmerken -FA toeneemt met stress, maakt het algemeen gebruik onmogelijk. Het onderzoek voargeste'd in deze projectaanvraag beaogt onderzoek naar de bruikbaarheid van FA als bio-indicatar voor mogelijk negatieve gevolgen van inteelt bij twee relatiet nauw verwante dagvlindersoorten (P. aegeria en Cymothae teita). P. aegeria is een vrij algemene Europese dagvlinder en C. teita een bedreigde en endemische vlindersoort van de Taita Hills, Kenia. Beide soorten komen voor in boshabitaten die wereldwijd sterk onderhevig zijn aan versnippering en degradatie. P. aegeria zal intensiet bestudeerd worden onder zawellaba- als veldcondities. Dit luik van het anderzaek zal ons toelaten om een aantal tundamentele aspecten van de FA-heterozygositeits relatie te bestuderen (voor details zie verder). Hiervoar wordt (i) een kweek-experiment onder gecontroleerde condities opgestart waarbij inbreeding experimenteel gemanipuleerd zal worden, (ii) de FA-inteelt relatie onder natuurlijke omstandigheden bestudeerd, (iii) FA gemeten bij een ruime waaier van kenmerken met verschillend tunctianeel belang en (iv) genetische variatie geschat a.d.h.v. verschillende genetische merkers waarvan de selectieve neutraliteit varieert (microsatelliet vs. allozymes, waarbij deze laatste enkel bestudeerd kunnen warden door de vlinder te doden). Dit type van onderzoek kan uitgevaerd worden bij een soort zoals P. aegeria die vrij algemeen is en relatiet eenvoudig artificieel gekweekt en gemanipuleerd kan worden. Bij onderzoek op bedreigde argansimen, zoals C. teita, moet getracht warden om de impact van het onderzoek op het organisme te minimalizeren. Daarom zal het onderzaek op C. teita zich beperken tot het meten van FA a.d.h.v. digitale toto's en het schatten van genetische variatie m.b.v. microsatelliet merkers op basis van DNA uit kleine weetselstalen. Deze niet-invasieve methades zullen ap punt gesteld en gevalideerd worden bij P. aegeria. De tundamentele inzichten die voortvloeien uit het onderzoek ap P. aegeria om trend de cantroversie rand de relatie tussen FA en inbreeding, zullen verder gebruikt worden om patronen bij C. teita te evalueren en de bruikbaarheid van FA als monitoring tool in te schatten.

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Evolutie van vrouwelijk kleurpolymorfisme bij waterjuffers (Odanata, Zygoptera). 01/10/2004 - 30/09/2006

Abstract

Polymorfismen komen in de natuur zeer algemeen voor. Bij vele soorten waterjuffers worden meerdere discrete vrouwelijke vormen in natuurlijke populaties waargenomen. Het vrouwelijke fenotype dat qua lichaamskleur en soms ook qua gedrag op het conspecifieke mannetje lijkt wordt andromorf genoemd, terwijl het gynomorfe fenotype duidelijk verschillend van het mannetjes en andromorfen. Recent onderzoek geeft aan dat de expressie van een kleurvorm genetisch bepaald is en dat selectieprocessen een belangrijke rol spelen bij hun coëxistentie. Huidige adaptieve hypothesen veronderstellen dat een conflict tussen de seksen aan de basis ligt van dit vrouwgelimiteerd polymorfisme bij waterjuffers. Meer in detail worden vrouwtjes teveel lastiggevallen door paarlustige mannetjes en dit zou leiden tot differentiële fitness-kosten voor andro- en gynomorfen. Het hoofddoel van dit onderzoek is beter inzicht te verwerven in het voortbestaan en de evolutie van vrouwelijke kleurvormen bij waterjuffers. Er wordt voornamelijk aandacht besteed aan de volgende 4 aspecten: ¿Hoewel dit een cruciale assumptie vormt, ontbreekt het aan studies die testen of het conflict tussen de seksen effectief leidt tot vormspecifieke fitness-kosten. Deze vraag wordt op experimentele wijze onderzocht door kleurvormen, ondergebracht in vliegkooien, bloot te stellen aan een verschillend aantal copulaties en verschillende gradaties van mannelijk lastigvallen. Vervolgens wordt nagegaan wat de effecten hiervan zijn op levensduur en fecunditeit. Tevens wordt het mannelijk lastigvallen van vrouwelijke vormen in natuurlijke populaties gekwantificeerd. Finaal wordt nagegaan of het vrouwelijk gedrag varieerd onder verschillende densiteiten en frequenties. ¿Spatiale en temporele variatie in de frequentie van de vrouwelijke vormen in natuurlijke populaties zal gekwantificeerd worden. Dit gebeurd aan de hand van een gestandaardiseerde methodiek, door middel van observaties in afgebakende transecten of door een uniforme vangsttechniek met een insectennet. ¿Verschillen in lichaamskleur en/of gedrag spelen een belangrijke rol in de thermische ecologie van een soort. Algemeen warmen donkere individuen sneller op dan lichtere waardoor ze meer actief (bvb. ontwijken predatoren, rijpen van eieren) kunnen zijn bij minder geschikte weersomstandigheden wat uiteindelijk leidt tot een fitnessvoordeel. In dit kader zal ik de thermische karakteristieken van mannetjes en de vrouwelijke kleurvormen bestuderen onder experimentele condities en in hun natuurlijke populatie. ¿Hypothesen suggereren dat de vrouwelijke kleurvormen verschillen in kosten en baten bij verschillende omgevingsomstandingheden met als gevolg dat hun fitness variabel is. Ik zal het bestaan van variatie in fitness bestuderen onder wijzigende populatiecondities (gedurende een volledig vliegseizoen). Er wordt geopteerd voor het bepalen van verschillende conditiematen (korte en lange termijn) zodat de conditie tijdens verschillende fasen in het leven van een individu kunnen ingeschat worden. De lichaamslengte en de ontwikkelingstabiliteit (fluctuerende assymetrie) weerspiegelen de conditie van het individu tijdens het larvale stadium (lange termijn). De aanwezige energiereserves van het individu geven een maat voor de huidige voedingsstatus die gevoelig is aan variabele omgevingsomstandigheden (korte termijn).

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Effecten van omgevingsstress op het evolutionaire potentieel van ontwikkelingsstabiliteit. 01/01/2001 - 31/12/2004

Abstract

Ontwikkelingsstabiliteit wordt verondersteld een schatter te zijn van individuele genetische kwaliteit. Individuele onwikkelingstabiliteit kan op een ogenschijnlijk eenvoudige manier gemeten worden aan de hand van kleine afwijkingen van perfecte symmetrie (zgn. fluctuerende asymmetrie). In dit project wordt nagegaan wat de invloed is van omgevingsstress op de relatie tussen enerzijds de individuele genetische kwaliteit en anderzijds ontwikkelingsstabiliteit en fluctuerende asymmetrie.

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

Project type(s)

  • Onderzoeksproject

Onderzoek naar de effecten van omgevingsstress op het evolutionaire potentieel van ontwikkelingsstabiliteit. 01/10/2000 - 28/02/2002

Abstract

Ontwikkelingsstabiliteit (OS) kan gedefinieerd worden als de eigenschap die individuen toelaat om hun morfologische ontwikkeling te bufferen tegen random fouten die optreden tijdens de groei van kenmerken (we spreken hier van random ruis). Fluctuerende asymmetrie (FA, i.e. kleine random afwijkingen van perfecte symmetrie van bilateraal symmetrische kenmerken) is de meest gebruikte maat voor OS. De mate van FA wordt beschouwd als het resultaat van 2 processen: random ruis verhoogt de asymmetrie terwijl individuele OS deze afwijkingen zal tegenwerken. Omgevings- en genetische stress verhogen FA. Het is echter onduidelijk of dit een gevolg is van een lagere OS dan wel een hogere graad van ruis op de ontwikkeling van kenmerken. Opdat een kenmerk zou kunnen evolueren onder bepaalde selektiedrukken moet het een genetische basis hebben en moeten genotypes verschillen in fitness. Hoewel een aantal studies aantonen dat OS gemeten via FA, een genetische basis heeft en gecorreleerd is met fitness blijken deze effecten niet universeel voor te komen. Er is weinig geweten over de onderliggende oorzaken van deze heterogeniteit zodat eveneens weinig geweten is over het evolutionaire potentieel van OS. Deze topic is dan ook zeer controversieel in de recente literatuur. Dit project beoogt een bijdrage te leveren tot het verklaren van de geobserveerde heterogeniteit in de literatuur. Aangezien OS gezien wordt als universele maat voor fitness en stress op het niveau van zowel het individu als van de populatie, heeft OS tal van toepassingsmogelijkheden. In het bijzonder is het gebruik van OS als biomonitoring systeem voor bedreigde populaties een 'hot topic' van onderzoek. In welke mate OS kan evolueren en wat de invloeden zijn van stress vormen dan ook onontbeerlijke kennis om de bruikbaarheid van OS in deze context te toetsen. Dit vormt het centrale thema van dit project.

Onderzoeker(s)

Onderzoeksgroep(en)

    Project type(s)

    • Onderzoeksproject

    Experimenteel onderzoek van het belang van natuurlijke selectie en gene flow bij de lokale adaptatie van de kleine wintervlinder aan de fenologie van zijn gastheer. 01/10/1999 - 31/12/2000

    Abstract

    Het uitkomen van de eitjes van de kleine wintervlinder is zwak gesynchroniseerd met de uitloopdatum van de bladeren van hun gastheerboom. In dit project zal getracht worden via artificiële selectie een 'linkage' tot stand te brengen tussen selectief neutrale merkers en fenotype. Door de verspreiding van deze merkers, na het uitzetten van gekweekte individuen, in de ruimte te volgen kan bepaald worden in welke mate natuurlijke selectie en/of gene flow een belangrijke rol spelen bij het onstaan van de lokale adaptatie.

    Onderzoeker(s)

    Onderzoeksgroep(en)

      Project type(s)

      • Onderzoeksproject

      Studie van de gedragsecologie en de effecten van habitat versnippering op de populatiestructuur en inteeltdepressie bij de kleine wintervlinder Operophtera brumata L. 01/10/1997 - 30/09/2000

      Abstract

      Met behulp van vangst-hervangst methoden en poly-aerylamide gel electrophorese zal nagegaan worden wat het effect is van habitatfragmentatie op dispersie-, kolonizatiemogelijkheden en lokale adaptatie van de kleine wintervlinder.

      Onderzoeker(s)

      Onderzoeksgroep(en)

        Project type(s)

        • Onderzoeksproject

        Onderzoek naar de effecten van habitat fragmentatie op de populatie structuur en populatie ecologie van de kleine wintervlinder. 01/10/1995 - 30/09/1997

        Abstract

        Met behulp van vangst-hervangst methoden en poly-aerylamide gel electrophorese zal nagegaan worden wat het effect is van habitatfragmentatie op dispersie-, kolonizatiemogelijkheden en lokale adaptatie van de kleine wintervlinder.

        Onderzoeker(s)

        Onderzoeksgroep(en)

          Project type(s)

          • Onderzoeksproject

          Een onderzoek naar de dispersie en lokale adaptatie van de kleine wintervlinder in een gefragmenteerd habitat. 01/10/1993 - 30/09/1995

          Abstract

          Met behulp van vangst-hervangst methoden en poly-aerylamide gel electrophorese zal nagegaan worden wat het effect is van habitatfragmentatie op dispersie-, kolonizatiemogelijkheden en lokale adaptatie van de kleine wintervlinder.

          Onderzoeker(s)

          Onderzoeksgroep(en)

            Project type(s)

            • Onderzoeksproject