Abstract
In de zeventiende eeuw gebruikte de katholieke kerk in de Nederlanden het geestelijke lied als een propagandamiddel om het terrein terug te winnen dat ze na het Concilie van Trente had verloren. Auteurs van zeventiende-eeuwse geestelijke liedboekjes in de Zuidelijke Nederlanden gebruikten vaak populaire, bekende liederen uit het profane liedrepertoire om hun stichtelijke teksten op te dichten volgens het principe van de contrafactuur, d.w.z. het schrijven van nieuwe teksten op bestaande melodieën. Dat de auteurs zich daarbij inspireerden op populaire Nederlandstalige liederen wekt geen verwondering, maar in praktisch alle geestelijke liedboeken wordt er ook verwezen naar Franse liederen. Vaak gaat het zelfs om meer dan een vierde van de liederen. Deze vaststelling roept vragen op over het belang van de Franse liederen en hun populariteit in de liedcultuur in de Zuidelijke Nederlanden.
Om de rol van de contrafactuur in geestelijke liedboekjes te bestuderen en dan vooral het belang en de functie van Franse liederen daarin, selecteren we tien representatieve zeventiende-eeuwse geestelijke liedboeken die alle in grote mate liederen bevatten gedicht op airs de cour, wat een corpus van ongeveer 500 liederen oplevert. Door creatief de Nederlandse Liederenbank, een recente online databank, die het mogelijk maakt om intertekstuele en referentiële verbanden tussen duizenden liederen bloot te leggen – in combinatie met de databanken van het Centre du Musique Baroque de Versailles (CMBV) en de databank van het internationale project Répertoire International des Sources Musicales (RISM) te ondervragen, zullen we antwoorden formuleren op vragen als: hebben we hier te maken met een rechtstreekse relatie tussen de geestelijke lieddichters en de Franse liederen of zijn deze liederen via het wereldlijke repertoire in het geestelijke terechtgekomen? Circuleerden er originele Franse profane liedbundels in de Nederlanden of bereikten de Franse melodieën deze gewesten via mondelinge overlevering? Welke auteurs importeerden de liederen? Waren zij op hun beurt een voorbeeld voor latere generaties? Kenden deze de eventuele buitenlandse melodieën nog of baseerden ze zich al op Nederlandse contrafacten? Gingen de Franse liederen, eenmaal ze ingeburgerd waren, ook onder Nederlandse wijsnamen rond in deze gewesten? In hoeverre zijn de Nederlandse geestelijke contrafacten rechtstreekse vertalingen of bevatten ze literaire ontleningen van de Franse teksten? Hoe lang werken deze intertekstuele relaties door of m.a.w. hoe sterk blijken auteurs zich nog bewust te zijn van de toon en de inhoud van het Franse origineel? Voor welk publiek waren deze geestelijke liedboeken bestemd? Richten ze zich voornamelijk op een jong elitair publiek of proberen ze een ruimer publiek te bekoren? Hoe functioneerden deze liedboekjes in de liedcultuur van de Zuidelijke Nederlanden?
Met de antwoorden op deze vragen willen we inzicht verwerven in het functioneren van het geestelijke liedboek in de Zuid-Nederlandse liedcultuur en zo een lacune invullen in zowel de literatuurgeschiedenis als in de muziekgeschiedenis van de Zuidelijke Nederlanden.
Onderzoeker(s)
Onderzoeksgroep(en)
Project type(s)