Bo Keulen studeerde in academiejaar 2022-2023 een master Historische Taal- en Letterkunde aan de UGent en liep in het kader van die opleiding stage bij de Bijzondere Collecties.

Nadat ik besloot om mijn masterscriptie te schrijven over de zeven hoofdzonden in rederijkersliteratuur uit de Zuidelijke Nederlanden, kon ik natuurlijk niet om de hoofdzondenreeks van Willem Ogier heen. Tussen 1639 en 1678 schrijft de Antwerpse rederijker zeven afzonderlijke kluchten waarin hij telkens één hoofdzonde centraal stelt. Door middel van komische personages en gebeurtenissen, gebruikt Ogier zijn toneelstukken om kritiek te geven op de Antwerpse samenleving van de zeventiende eeuw. De kluchten werden in 1682 verzameld en gepubliceerd als De seven hooft-sonde[n] bij Hendrick II van Dunwaldt. 

Ogier schrijft zijn eerste hoofdzondeklucht als zeventienjarige toneelschrijver onder de naam Droncken Heyn, maar deze wordt uiteindelijk omgedoopt tot De Gulsicheydt. Weliswaar krijgt de klucht de naam van de hoofdzonde gulzigheid, maar kan de vraag gesteld worden in hoeverre de zonde een functie vervult in het toneelstuk. De naam van het hoofdpersonage is Dronken Heijn, die in zijn zucht naar alcohol het geld van zijn oudere vrouw erdoorheen jaagt. En hoewel Willem Ogier zo nu en dan een uitspraak doet over de gulzigheid, blijft zijn mening beperkt. Het toneelstuk begint met een monoloog door Jakemijn, Heijns echtgenote, die de gevolgen van Heijns dronkenschap op haar huwelijk bespreekt, maar de gulzigheid als centraal thema komt daarna niet meer voor. Waarom besluit de Zuid-Nederlandse dichter dan toch om zijn klucht naar de hoofdzonde gulzigheid te noemen? Mijn veronderstelling is dat het niet de insteek van Ogier was bij het schrijven van Droncken Heyn dat er nog zes hoofdzonden zouden volgen, maar maakte Ogier deze keuze nadat er nog een klucht geschreven moest worden. Mijn aanname lijkt ook ondersteund te worden door de druk van het werk. Het toneelstuk werd alleen overgeleverd in de verzameldruk uit 1682. De Gulsicheydt lijkt daarin enigszins aangepast. Zo geeft de drukker, Van Dunwaldt, aan dat de dichter in het stuk enkele regels heeft bewerkt. Die regels werden aangegeven met een asterisk. De markeringen zijn enkel zichtbaar bij passages die te maken hebben met de hoofdzonde gulzigheid en komen niet voor in de andere reeks kluchten. Ik ben van mening dat Ogier zijn klucht over de gulzigheid aanpaste om beter aan te sluiten bij de rest van zijn oeuvre toen het aan het eind van de 17de eeuw als verzameld werk verscheen. 

Hoe dan ook, de hoofdzondenkluchten van Willem Ogier geven mij een goed inzicht in de manier waarop 17de-eeuwse auteurs de zeven hoofdzonden inzetten in hun rederijkersteksten. Zó goed dat ik mijn masterscriptie aan dit onderwerp heb gewijd.

Willem Ogier, De seven hooft-sonde[n] speels-gewijs, vermakelyck ende leersaem voor-gestelt. Antwerpen: Hendrick II van Dunwaldt, 1682.

Universiteitsbibliotheek Antwerpen, Bijzondere Collecties, MAG-P 11.1197.​