Dr. H.J. Scherer met zijn echtgenote M-J. Donders

Geboren op 14 mei 1906 in Bromberg, West-Pruisen, overleden op 16 april 1945 in Landshut, Beieren. Na voleindigen van zijn medische studies aan de universiteit van München in 1930, bekwaamde H.J. Scherer zich gedurende 2 jaar in de neuropathologie onder de leiding van Prof. W. Spielmeyer (München), en vervolgens gedurende 14 maanden in de pathologie onder Prof. Rössle (Hospital Charité,Berlijn).

Gedurende die periode publiceerde  Dr. H.J. Scherer zeer interessante artikels over de pathologie van de kleine hersenen met inbegrip van de beschrijving van het “Meervoudig Systeem Atrofie ”(MSA) “avant la lettre”. Met H. Roback publiceerde hij eveneens een belangrijk artikel over myeliniserende gliacellen.

In de zomer van 1933 vluchtte Scherer uit Duitsland. Via Parijs arriveerde hij in Antwerpen waar hem een betrekking was aangeboden door Dr. L. van Bogaert, hoofd van het Departement Neurologie en Inwendige Geneeskunde aan het Bunge Instituut (zie historische karakterschets van Dr. L. van Bogaert).

Van 1934 tot 1941 werkte H.J. Scherer in het laboratorium van pathologische anatomie (in feite een laboratorium van neuropathologie) van het Bunge Instituut. Hij begon als werkleider en werd in januari 1939 aangesteld als hoofd van dit laboratorium.

De opdracht van H.J. Scherer was drieledig:

  1. het voortzetten van zijn eigen wetenschappelijk werk, in het bijzonder over het gedrag en de groei van hersentumoren aan de ene kant, en de neuropathologie van zoogdieren aan de andere kant
  2. het uitvoeren van de algemene pathologie op neurologische patiënten van het Stuyvenberg Hospitaal waar Dr. L. van Bogaert werkzaam was vóór de opening van het Bunge Instituut
  3. het onderwijzen van elementen van neuropathologie aan stagiairs uit België en uit het buitenland.

Hij kweet zich uitstekend van deze opdrachten.

De wetenschappelijke loopbaan van H.J. Scherer was zeer succesvol in een korte tijdspanne (de meeste van zijn artikels werden gepubliceerd vóór de oorlog) zoals blijkt uit de lijst van 57 artikels uitgegeven in nationale en internationale tijdschriften, en 4 boeken. Zijn bijdrage tot de oorspronkelijke beschrijving van de cerebro-tendineuze xanthomatosis, met L. van Bogaert en E. Epstein verdient een bijzondere melding, evenals de artikels over de amaurotische epilepsie bij de Macacus Rhesus met L. van Bogaert als medeauteur.

H.J. Scherer was één van de meest vooraanstaande neuropathologen van zijn tijd. Hij publiceerde baanbrekende studies over de morfologie en de biologie van kwaadaardige gliomen. Hij was het die voor het éérst een duidelijk onderscheid maakte tussen primaire en secundaire glioblastomen. Hij beschreef groeischema’s die getuigen van de overwoekering  van voorafbestaand hersenweefsel (secundaire structuren). Zijn werk inspireerde moderne neuropathologen zoals P. Kleihues en D. Zagzag die zijn zienswijze bevestigden. Het is nodig op te merken dat hij in zijn werk geholpen werd door Mejuffrouw M.J. Donders die instond voor de wetenschappelijke fotografie aan het Bunge Instituut en waarmee hij in 1936 in het huwelijk trad.

Gedurende zijn jaren aan het Bunge Instituut werd H.J. Scherer dus een erkende autoriteit op het gebied van hersentumoren. In 1939 werd hij, tijdens wetenschappelijke congressen in de USA, benaderd door Prof. C. Aring, stichtend voorzitter van het departement neurologie aan de Universiteit van Cincinnati, die hem de betrekking van neuropatholoog aan deze universiteit aanbood (persoonlijke mededeling van Dr. J. Steiner, Medische en Neurowetenschappelijke Geschiedenis van Cincinnati). Hij kon dit aanbod echter niet aanvaarden om verschillende redenen (geen immigratievisum, zijn hoogzwangere vrouw in Antwerpen en de dreiging van een algemene oorlog in Europa).

In Antwerpen ontwikkelde H.J.Scherer ook zijn activiteiten op het gebied van de dierlijke pathologie. Dankzij zijn contacten met verschillende laboratoria van veterinaire neuropathologie en met de dierentuinen van Antwerpen en van verschillende landen in Europa en in de Verenigde Staten, was hij in staat een grote hoeveelheid gegevens te verzamelen en te bestuderen, wat hem toeliet in 1944 een monografie te publiceren over de vergelijkende pathologie van het zenuwstelsel bij zoogdieren. Dit boek kon in Duitsland uitgegeven worden omdat de uitgeverij Georg Thieme Verlag, Leipzig, over het nodige papier beschikte, voortkomende uit een oude voorraad, en ook omdat Prof. V. von Weizsäcker en Prof .J. Hallervorden, die het belang van dit werk hadden ingezien, hun aanbevelingen bij dit manuscript hadden gevoegd.

De Tweede Wereldoorlog had jammer genoeg een negatieve weerslag op zijn leven. In 1939 had H.J. Scherer zijn aanvraag tot het Belgische staatsburgerschap ingediend, waarbij hij ten volle gesteund werd door Dr. L. van Bogaert en alle leden van de Raad van Bestuur van het Bunge Instituut. De procedure werd echter onderbroken ten gevolge van de invasie en de bezetting van België door het Duitse leger. In mei 1940 werd hij, zoals alle Duitse burgers die in België leefden, door de Belgische politie aangehouden, overgedragen aan de Franse autoriteiten en overgebracht naar het kamp van St-Cyprien in het zuiden van Frankrijk. Hij werd vrijgelaten in juli 1940. Dr. L. van Bogaert die gemobiliseerd was geweest, kwam begin augustus terug.

Op dat ogenblik was er een einde gekomen aan de samenwerking tussen L. van Bogaert en H.J. Scherer omwille van redenen die duister blijven, aangezien alle rechtstreekse getuigen overleden zijn en geen schriftelijke aanwijzing kon gevonden worden. Het zogezegde “usurpatieverhaal” beschreven door K.J. Zülch in 1982-83, en geciteerd door J.Peiffer, kan niet in overeenstemming gebracht worden met 2 feiten: 

  1. het wetenschappelijk verslag geschreven door Dr. L. van Bogaert in 1945, betreffende de werking van het Instituut Bunge tussen 1940 en 1945 (Volume IV van de Werkzaamheden van het Bunge Instituut) bepaalt duidelijk dat Dr. L. van Bogaert, met de instemming van de Raad van Bestuur, in januari 1941, H.J. Scherer opnieuw mocht aanstellen als hoofd van het laboratorium van pathologische anatomie (neuropathologie) samen met de volledige technische staf
  2. in de briefwisseling tussen Spatz en Hallervorden die naaste vrienden waren (Spatz had Dr .L. van Bogaert 2 maal bezocht gedurende de periode augustus-september 1940, en met hem wetenschappelijke informatie uitgewisseld) wordt er geen woord gerept over een ruzie die ontstaan zou zijn na de terugkeer van Dr. L. van Bogaert naar het Bunge Instituut in augustus 1940.

In februari 1941 verliet Dr. H.J. Scherer het Bunge Instituut om effectief te werken aan de Universiteit van Gent waar hij zijn wetenschappelijke activiteiten voortzette. Sinds april 1939 was hij inderdaad aangesteld als halftijds assistent aan de Universiteit van Gent, terwijl hij zijn neuropathologische activiteiten aan het Bunge Instituut voortzette.

In december 1941 kreeg hij van de Duitse bezettingsautoriteit het bevel om naar Duitsland terug te keren, dit omwille van het tekort aan artsen. H.J. Scherer bekwam een aanstelling als neuropatholoog aan het Neurologisch Instituut van Breslau, in Silezië, waar hij werkte tot in de herfst van 1944, toen hij opgevorderd werd als “Volkssturmarzt”.

In januari 1945 verliet hij Breslau en vond in het Beierse Woud een veilig onderkomen voor zijn familie. In april 1945 werd hij aangesteld tot neuropathologisch assistent aan het Duits Onderzoek Instituut voor Psychiatrie in München. Enkele dagen later, na een bezoek aan zijn familie, kwam hij om, op de terugweg naar München, bij een luchtaanval op het station van Landshut.

Het is zeer droevig dat hij voortijdig aan zijn einde kwam, niet alleen voor zijn familie, maar ook omwille van het afbreken van zulk een schitterende wetenschappelijke loopbaan, en tenslotte en vooral omdat hij niet meer in staat was zichzelf te verdedigen tegen valse aantijgingen die volgens mij adequaat weerlegd werden door zijn zoon Dr. M. Scherer in een zeer overtuigende nota (persoonlijke mededeling).

Zie

Briefwisseling tussen H. Spatz en J. Hallervorden gedurende september 1940 (Edinger-Archive, Neurologisches Institut, Klinikum der Johan Wolfgang Goethe-Universität, Frankfurt am Main. Vriendelijk ter mijner beschikking gesteld door Dr. G. Kreft van dat Instituut en “omgevormd” uit het Sütterlinschrift naar modern Duits door Prof. W. Schlote).

Peiffer J. “Hirnforschung im Zwielicht : Beispiele verführbarer Wissenschaft aus der Zeit des Nationalsozialismus; Julius Hallervorden - H.J. Scherer - Bertold Ostertag (Abhandlungen zur Geschichte der Medizin und der Naturwissenschaften, Heft 79, Matthiesen 1997)”.

van Bogaert L. Wetenschappelijk verslag van de activiteiten van het Bunge Instituut voor de periode 1940-1945 (Rapport sur les travaux des laboratoires de médecine expérimentale et d’anatomie pathologique de mai 1940 à décembre 1945). Volume IV van de Werkzaamheden van het Instituut Bunge, Antwerpen, 1947.

- Jean-Jacques Martin -