Kerncompetenties
Bachelor in de diergeneeskunde
1. De bachelor kent de basis van natuurwetenschappen. Deze kennis geeft de student inzicht in de chemische, fysische en genetische principes van het functioneren van het dier en het infectieuze agens. De bachelor begrijpt de principes van de farmacodynamie en farmacokinetiek.
2. De bachelor kent en heeft inzicht in de ontwikkeling, de macro- en microscopische bouw, de functie en de morfologische en functionele relatie tussen/van weefsels en organen binnen een dierlijk organisme.
3. De bachelor kent en heeft inzicht in de morfologische, biochemische en fysiologische verschillen tussen diersoorten met de bijhorende abnormale processen en de infectieuze natuur van bepaalde microbiële en parasitaire agentia.
4. De bachelor integreert kerncompetenties 2 en 3 om het normale functioneren, de uitwendige karakteristieken, de diversiteit en de gedragingen van gezelschaps- en nutsdieren te verklaren en om de problemen uit te leggen waarmee een ziek organisme wordt geconfronteerd en de strategieën die het ontwikkeld heeft om hieraan het hoofd te bieden.
5. De bachelor kent en heeft inzicht in de invloed van diervoeding, dierhygiëne en dierhuisvesting op dierengezondheid en kan deze binnen een bedrijfseconomische context plaatsen.
6. De bachelor kan normale en abnormale bevindingen van elkaar onderscheiden bij een klinisch onderzoek van gezelschaps- en nutsdieren en is vaardig in elementaire diergeneeskundige handelingen (anamnese, communicatie, algemeen en specifiek klinisch onderzoek, differentiaaldiagnose, dissectie, palpatie, injectie, staalname, voorbereiding chirurgie, hechttechnieken, wondbehandeling, veilig en verantwoord omgaan met dieren).
7. De bachelor kan in functie van de analyse van een diergeneeskundig probleem uit internationale (Engelstalige) wetenschappelijke literatuur een relevante selectie maken, de literatuurgegevens integreren met de probleemstelling en dit op een correcte manier presenteren. De bachelor kan zich hierbij mondeling en schriftelijk vaardig uitdrukken in medische en wetenschappelijke vaktaal.
8. De bachelor beschikt over de nodige experimentele vaardigheden en kritische ingesteldheid om zelfstandig wetenschappelijke waarnemingen te doen en deze te interpreteren op basis van bestaande wetenschappelijke modellen en literatuur.
9. De bachelor kan correcte wetenschappelijke methoden en apparatuur selecteren om zowel invasief als niet-invasief de morfologie (micro- en macroniveau) op een veilige manier in beeld te brengen en/of infectieuze agentia te detecteren, beschrijven en herkennen.
10. De bachelor kan alleen en in teamverband een vraag of diergeneeskundig probleem logisch en kritisch analyseren, beoordelen en samenvatten. De bachelor kan een redenering toelichten en verdedigen gebaseerd op wetenschappelijke, ethische, culturele en sociaal-maatschappelijke aspecten.
11. De bachelor begrijpt de complexe rol die huisdieren spelen in de moderne maatschappij, meer specifiek de rol als gezelschapsdier en de rol als voedselproducerend dier binnen het kader van de veterinaire volksgezondheid.
12. De bachelor heeft inzicht in dierenwelzijn en levensbeschouwelijke thema’s met de actuele maatschappelijke implicaties hiervan op het dierenartsenberoep en het daaraan gekoppeld duurzaam en innoverend ondernemen.
13. De bachelor anticipeert op een professionele en flexibele manier op een interculturele maatschappij waarin de perceptie en rol van het dierenartsenberoep niet statisch is en waarvoor communicatie en samenwerking met de verschillende betrokken partijen, zelfsturend en levenslang leren en een reflectieve attitude noodzakelijk zijn.