Onderzoeksleider: Nicolas Carette

​​Overzicht

Het privaatrecht huldigt het beginsel van de persoonlijke autonomie. De Code civil (Code Napoléon van 1804) beperkte dit uitgangspunt slechts in enkele rechtsdomeinen. Alhoewel het gemene privaatrecht sindsdien rigider is geworden door talrijke bepalingen van dwingend recht (of zelfs openbare orde), komt recenter de autonomie terug nadrukkelijker in het vizier, onder meer ook in de Belgische codificatiegolf, waar de wilsautonomie het uitgangspunt is van onder meer het verbintenissen- en contractenrecht en het goederenrecht (art. 5.3 en 3.1 Burgerlijk Wetboek). In deze onderzoekslijn nemen (begrenzingen aan) private autonomie en de bindende kracht van (rechts)handelingen en (rechts)feiten een belangrijke plaats in, in de diverse onderdelen van het nationale, Europese en internationale privaatrecht. 

Deze onderzoekslijn richt zich op een vorm van private ordening: contractualisering. We onderzoeken zowel contracten als eenzijdige rechtshandelingen in de verschillende domeinen van het nationale, Europese en internationale privaatrecht. Onze invalshoek zijn de paradigma’s van het verbintenissenrecht, met name de private autonomie en de (verbindende) gevolgen van rechtshandelingen en rechtsfeiten.

Ons algemeen doel is onderzoek naar de reikwijdte en de grenzen van de private autonomie in het privaatrecht. Wij doen onderzoek naar private autonomie ten opzichte van dwingende of standaard wettelijke regels en overheidsregulering, waarbij ook de consumentenbescherming aandacht krijgt. Wij onderzoeken ook de verhouding tussen contractanten en met derden. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan bijvoorbeeld kwesties van rechtszekerheid en redelijkheid en billijkheid (bv. ongerechtvaardigde verrijking) en de aansprakelijkheid (voor rechtsfeiten: zie ook onderzoekslijn Aansprakelijkheid en Verantwoording; voor rechtshandelingen gaat bijzondere aandacht naar het foutbegrip). De wilsautonomie betreft zowel de wilsvrijheid als de door de wetgever veronderstelde of soms zelfs normatieve wil van de betrokkenen, zoals die blijkt uit wetsbepalingen van aanvullend of van dwingend recht.

Debatten

Tegen die brede achtergrond hebben wij onder meer de volgende specifieke onderzoeksinteresses. 

Ten eerste onderzoeken wij de contractualisering van het familierecht en het familievermogensrecht vanuit twee verschillende perspectieven, en in het licht van de traditionele scheiding tussen contract en status. Enerzijds benaderen wij het familierecht (status) vanuit het paradigma van het verbintenissenrecht (contract). Dit onderzoek wil nagaan in hoeverre het familierecht als verbintenissenrecht kan worden beschouwd, en welke mogelijkheden er zijn voor privaat familiebestuur. Anderzijds onderzoeken we welke familierechtelijke paradigma’s kunnen worden toegepast op het contractenrecht. Ons onderzoek hier heeft tot doel na te gaan hoe het vermogensrecht en het contractenrecht kunnen worden gebruikt om relaties te regelen op dezelfde wijze als familierelaties, bijvoorbeeld tussen feitelijk samenwonenden. Dit onderzoek stelt ons ook in staat de dichotomie contract/status in het algemeen te herdefiniëren. 

Daarnaast onderzoeken we ook de verschillende opvattingen over contractualisering van familierelaties (in het familierecht en het familiaal vermogensrecht) en economische relaties (in het verbintenissenrecht en het contractenrecht) vanuit een genderperspectief. Wij richten ons op de machtsdynamiek in familiale en economische relaties en op de juridische technieken die deze reguleren. We vergelijken de juridische mechanismen die worden gebruikt om machtsstructuren te reguleren bij het begin van de rechtsverhouding; bij gewijzigde omstandigheden; en bij het einde. Vervolgens beoordelen we kritisch de overeenkomsten en verschillen tussen de juridische regeling van familierelaties en economische privérelaties vanuit een genderperspectief, met behulp van inzichten en methodologische kaders uit de genderstudies.  

Ten tweede onderzoeken we het beschikkingsrecht over (en het verlies van) subjectieve rechten en dwingende wettelijke beperkingen. Ook hier onderzoeken we deze kwesties zowel in termen van de relatie tussen staat en burger als in termen van de relatie tussen burgers onderling. Bijzondere aandachtspunten zijn: de bescherming van eigendom en relevante publiekrechtelijke beperkingen (gelijkheid van burgers voor openbare lasten en artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het EVRM); de toepassing van eigendomsparadigma’s op het menselijk lichaam en op lichaamsdelen (zie ook onderzoekslijn Persoonlijkheidsrechten); grenzen en beperkingen in het erfrecht (dwingend erfrecht); beperkingen op grondgebruik; persoonlijke rechten en eigendomsrechten met betrekking tot onroerende goederen; en evoluties in de huisvesting; vermogensverschuivingen tussen personen. 

Specifieke onderzoeksvragen

1. Wat zijn de omvang en de grenzen van de contractvrijheid in het erfrecht en in het huwelijksvermogensrecht (en in de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen samenwonenden)? Hoe kunnen technieken voor vermogensplanning, waaronder trusts en op trust gelijkende figuren, worden gebruikt om het familierecht te “contractualiseren” en het verbintenissenrecht te “familiariseren”, bijvoorbeeld door “gemeenschapsgoederen” tussen feitelijk samenwonenden te creëren?  

2. Welk evenwicht kan worden gevonden tussen contractuele vrijheid en overheidsregulering van de verzekeringsmarkt, met name in het licht van de behoefte aan transparantie in verzekeringscontracten vanuit het oogpunt van consumentenrecht en ter voorkoming van roekeloos gedrag (zie ook onderzoekslijn Aansprakelijkheid en Verantwoording)? 

3. Welke juridische technieken worden gebruikt om machtsstructuren in familierelaties en economische privérelaties te reguleren? In hoeverre is de verschillende juridische regulering van machtsdynamiek in familierelaties en economische privérelaties gerechtvaardigd vanuit een genderperspectief? 

4. Kan een uitzonderlijke schending van het beginsel van gelijkheid voor overheidslasten een risicoaansprakelijkheid (zonder schuld) rechtvaardigen?  

5. Welke contractuele paradigma’s kunnen we toepassen op zelfbeschikkingsrechten over het menselijk lichaam, lichaamsdelen en ingrepen op het lichaam (waaronder orgaantransplantaties, octrooieerbaarheid van stamcellen en klinische proeven)? 

6. In hoeverre kunnen contractuele rechten verloren gaan (bv. uitdovende verjaring, estoppel, afstand van recht, misbruik van recht)?  

7. In hoeverre wijken dwingende beschermingsregels in het verbintenissenrecht (bv. via consumentenbescherming) af van het verbintenissenrecht, en wijzigt dit het verbintenissenrecht?