Onderzoeksleiders: Frederik SwennenElise Goossens & Eva Bernet Kempers.

Korte tekst

Het privaatrecht steunt sinds de Moderniteit op de tweedeling tussen personen en voorwerpen. Recente maatschappelijke en wetenschappelijke ontwikkelingen stellen die tweedeling evenwel in vraag – de toevoeging van (bepaalde) ‘dieren’ als nieuwe categorie in sommige rechtsstelsels is daarvan een recent voorbeeld. Bepaalde voorwerpen worden in toenemende mate beschouwd als drager van een gevoelsvermogen (bv. dieren) of een zekere intelligentie (bv. AI), waardoor de vraag rijst naar een eventuele toekenning van rechtspersoonlijkheid, minstens van subjectieve rechten. In een context van klimaatverandering en andere ecologische uitdagingen pleiten sommigen voor een eigen juridisch statuut voor natuurentiteiten (bv. rivieren, bossen), minstens voor de juridische erkenning van hun belangen. Daarnaast vindt er ook een verzakelijking plaats van (delen van) het menselijk lichaam. Die ontwikkelingen nodigen uit tot een herconceptualisering van de fundamenten van het privaatrecht. Deze onderzoekslijn focust op de veranderende opvattingen over het juridisch statuut van personen en voorwerpen, de implicaties daarvan voor alle rechtstakken van het privaatrecht, en de (ir)relevantie van de tweedeling tussen personen en voorwerpen in het recht. 

Uitgebreide tekst

Overzicht

Het privaatrecht steunt sinds de Moderniteit op de tweedeling tussen personen en voorwerpen. Enkel personen zijn titularis van rechten en plichten, waarmee zij deelnemen aan het rechtsverkeer. Voorwerpen zijn daarentegen enkel het object van rechten en plichten van personen, en niet de titularis. Zij nemen niet als dusdanig deel aan het rechtsverkeer. Binnen het privaatrecht geldt enkel de mens als ‘persoon’ (rechtspersonen worden hier buiten beschouwing gelaten). Alle andere juridische entiteiten, inclusief andere levende wezens, worden beschouwd als voorwerpen en zijn dus met name onderworpen aan het eigendomsrecht.

Recente maatschappelijke en wetenschappelijke ontwikkelingen dwingen ertoe om de traditionele tweedeling tussen persoon en goed in vraag te stellen. Zowel in de internationale context als binnen het Belgische privaatrecht (zie art. 3.38 BW) worden dieren bijvoorbeeld in toenemende mate benaderd als een afzonderlijke, derde categorie. Ook voor andere voorwerpen, zoals artificiële intelligentie of natuurentiteiten,  bepleiten sommigen de toekenning van rechtspersoonlijkheid, minstens van subjectieve rechten of van een anderszins bijzonder juridisch statuut. Tegelijk vindt er ook een verzakelijking plaats van (delen van) het menselijk lichaam, wat vragen doet rijzen over het juridisch statuut daarvan. Die ontwikkelingen nodigen uit tot een herevaluatie van de verhouding tussen al deze juridische entiteiten en van de wenselijkheid en houdbaarheid van de strikte tweedeling tussen personen en voorwerpen.

​​Debatten

Deze onderzoekslijn heeft een drievoudige doelstelling.

Ten eerste willen we de veranderende opvattingen over het juridisch statuut van personen en voorwerpen identificeren en evalueren. We beogen onder meer om bij te dragen aan de volgende juridische debatten:

·         Het juridisch statuut van het dier, toegespitst op de ontwikkeling van een alomvattend principe van ‘dierwaardigheid’ (binnen de Leerstoel Dier en Recht);

·         De juridische implicaties van een eventueel vermogen tot denken, voelen en oordelen van artificiële intelligentie en robots, in het bijzonder wat betreft de toekenning van rechtspersoonlijkheid of subjectieve rechten (en plichten);

·         Het juridisch statuut van ongeboren leven en overledenen (onder meer binnen de Leerstoel Gezondheidsrecht en Gezondheidsethiek);

·         Het juridisch statuut van het menselijk lichaam en menselijk lichaamsmateriaal, in het bijzonder in het licht van de toenemende commodificatie (binnen de Leerstoel Gezondheidsrecht en Gezondheidsethiek);

·         De juridische gevolgen van sterke persoonlijke belangen met betrekking tot bepaalde goederen (bv. briefwisseling, familiesouvenirs, social media accounts).

Ten tweede willen we de implicaties van die veranderende opvattingen over het juridisch statuut van personen en voorwerpen in kaart brengen voor alle rechtstakken van het privaatrecht. Onze focus ligt hier zowel op het nationaal als het Europees en internationaal privaatrecht. Zo wordt binnen de Leerstoel Dier en Recht onderzoek gevoerd naar de vormgeving van een overkoepelend, maatgevend principe van ‘dierwaardigheid’ waarop alle menselijk handelen en nalaten rond dieren moet zijn gegrond. Samen met de onderzoekslijn Aansprakelijkheid en rekenschap bestuderen we wat de gevolgen zijn van de vervaging tussen personen en voorwerpen voor de verhaalbaarheid van schade. Daarnaast onderzoeken we binnen de Leerstoel Gezondheidsrecht en Gezondheidsethiek of er bij ongeboren leven sprake is van progressieve rechtsbescherming naarmate embryo en foetus een bepaalde ontwikkelingsfase bereiken. Bovendien wordt ook de toenemende commodificatie van het menselijk lichaam (vb. draagmoederschap) of delen van het menselijk lichaam (vb. organen, weefsels en DNA) onderzocht, alsook de juridische oplossingen die daarvoor worden aangereikt. Waar passend wordt hierbij rekening gehouden met de genderimplicaties van deze juridische vraagstukken.

Ten derde stellen we ook wenselijkheid van de tweedeling tussen persoon en voorwerp in vraag. We onderzoeken in welke mate dieren en bepaalde voorwerpen door het toekennen van bepaalde subjectieve rechten minstens gedeeltelijk als ‘persoon’ kunnen worden beschouwd, en in welke mate (delen van) het menselijk lichaam door het onderhevig maken aan zakelijke rechten minstens gedeeltelijk als ‘voorwerp’ kunnen worden beschouwd. Tegelijk gaan we na of bepaalde entiteiten de tweedeling tussen ‘persoon’ en ‘voorwerp’ overstijgen. We bestuderen of er nood is aan een nieuw juridisch statuut voor entiteiten waarop persoonlijkheidsrechten en zakelijke rechten tegelijk van toepassing zijn, dan wel of de tweedeling tussen ‘persoon’ en ‘voorwerp’ in globo moet worden herzien. In het bijzonder onderzoeken we hierbij de rol van contractualisering (samen met de onderzoekslijn Contractualisering). In samenwerking met de onderzoekslijn Verwantschapsstudies benaderen we deze vragen vanuit het perspectief van assemblage theory, waarbij de nadruk ligt op de fluïditeit, inwisselbaarheid en onderlinge verbondenheid van sociale en juridische concepten.

Specifieke onderzoeksthema's

1. Wat is het juridisch statuut van het dier, wat zou het moeten zijn en op welke manier kan een alomvattend principe van ‘dierwaardigheid’ hierbij richtinggevend zijn?

2. In welke mate vereisen medische en ethische ontwikkelingen een bijzondere juridische kwalificatie voor ongeboren leven, het menselijk lichaam en menselijk lichaamsmateriaal?

3. In welke mate kunnen sterke persoonlijke belangen met betrekking tot bepaalde voorwerpen leiden tot een bijzondere juridische kwalificatie van deze voorwerpen (bijvoorbeeld binnen het erfrecht)?

4. Is de actuele tweedeling tussen ‘personen’ en ‘voorwerpen’ in het privaatrecht nog houdbaar en wenselijk? Welke rol is hierbij weggelegd voor contractualisering?